Het meisje schrikte op, schoof haastig haar brief onder eenig goed dat op de tafel lag, wischte steelsgewijze met de hand hare tranen af en zeide, naar het bed gaande, deelnemend: ‘Hoe is het, kunt ge niet slapen? Dat spijt mij. Wacht! laat mij uwe kussens eens opschudden, en wil ik de gordijnen dicht doen? Het is hier misschien niet donker genoeg.’
‘Neen, dank u, ik ben veel beter dan gij zijt,’ antwoordde Romanowna. ‘Gij lijdt, en...’
‘Ik ben zeer wel,’ zeide Milna haastig, en trachtte Romanowna's gedachten door het een of ander schertsend gezegde af te leiden, maar dat ging niet.
‘Luister, Milna,’ begon Romanowna, ‘ik ben boos op mijzelve, omdat ik zoo geheel vergat aan u te denken; ik was zoodanig met mijn vader vervuld, dat ik nu wezenlijk voor het eerst begrijp hoe zelfzuchtig ik ben geweest. Maar wees daarom niet achterhoudend en deel mij mede wat u zoo droevig maakt.’
‘Ik dacht over onze toekomst.’
‘Onze toekomst?’ herhaalde Romanowna langzaam. ‘Ja, wat ziet die er treurig uit. Wilt ge gelooven, dat ik mij waarlijk de vraag: wat zullen wij beginnen, als... als... mijn vader er eens niet meer zal zijn, niet durf voor te stellen? O! Milna,’ vervolgde zij, in tranen uitbarstende, ‘wat zijn wij toch diep te beklagen. Hoe komen wij nog dien eindeloos langen nacht door? Gaat gij nog niet naar bed?’
‘Aanstonds,’ was het antwoord.
‘Maar, Milna,’ vroeg Romanowna, die nu pas weder aan den brief dacht, ‘aan wien schreeft gij straks toch?’
‘Ik?’ zeide Milna ontwijkend. ‘O, ik dacht dat gij waart ingeslapen, en probeerde of ik het schrijven ook soms had afgeleerd onder de Baskhiren. Hoe ongelukkig toch dat het volk zoo dom is. Als ik keizerin was, zou ikzelve geregeld het geheele land doorreizen, om te zien of mijne wetten goed werden uitgevoerd, want het is toch schandelijk, dat er hier in het geheel geene scholen zijn. Zoudt gij dat ook niet doen?’
‘Och, ik weet het niet, het regeeren heeft mij nooit zoo heel begeerlijk toegeschenen, en ik begrijp meer en meer, dat het alles behalve gemakkelijk moet zijn om een land goed te besturen. Nu, het is goed dat het mijn ideaal nooit was, want het zal nooit verwezenlijkt worden.’