en achterna beschouwd is het misschien beter, dat zij dadelijk de geheele waarheid vernam, dan dat zij langzamerhand voorbereid werd op het vernemen van eene tijding, die haar zooveel verdriet moest doen. 't Arme kind sprak heden morgen met zooveel liefde en opgetogenheid over dien ellendeling, dat ik mij dikwijls niet kon inhouden.’
‘Maar wie is zij dan toch eigenlijk?’
‘Dat begrijp ik nog niet goed,’ antwoordde de dokter. ‘Zij werd aan het hof opgevoed, en beweert dat de keizerin hare moeder, en deze bedrieger, die zich den czaar noemt, haar vader is. Ik heb mij al stomp gedacht hoe dat mogelijk kan zijn. Hebt gij te Petersburg ooit van haar gehoord?’
‘Neen, mar ik ben zoo lang in Frankrijk geweest, dat ik volstrekt niet op de hoogte ben van alles wat er te Petersburg voorviel. Ik zal er mijn vader eens naar vragen; maar, dokter,’ vervolgde hij, ‘wie is dat andere meisje?’
‘Zij heet Milna, en is eene wees,’ antwoordde de dokter, ‘zij schijnt eene vriendin te zijn van de dochter van Pugatscheff.’
‘Zou zij spoedig hersteld zijn?’ vroeg de heer Lowitz voor de tweede maal met belangstelling.
‘Ik hoop en geloof het ook wel; zij gevoelt zich zwak door het geleden bloedverlies, maar de schok schijnt overigens niet veel kwaad te hebben gedaan.’
‘Mag ik dagelijks naar den welstand van uwe patiënten komen vragen?’ vroeg de jonge man, zich gereed makende om heen te gaan.
‘De zoon van mijn vriend Lowitz is altijd welkom,’ was het hartelijke antwoord van den dokter, terwijl hij zijn jongen vriend de hand tot afscheid toereikte. ‘Zij slaapt,’ fluisterde mevrouw Dimsdale haar echtgenoot toe, toen deze, nadat hij Lowitz had uitgelaten, nog eens naar Romanowna wilde kijken.
‘Gelukkig,’ sprak de dokter en ging dus maar niet binnen. Zijne vrouw stak eene kaars aan, zette er iets voor, opdat het licht de patiënten niet zou hinderen, maakte allerlei kleinigheden gereed, die misschien noodig konden zijn, en verliet toen het ziekenvertrek.
Zoodra mevrouw Dimsdale de kamer verlaten had, stapte Romanowna uit haar bed. Zij had niet geslapen, zooals hare vriendelijke gastvrouw meende, zij had zich maar zoo gehouden, omdat zij verlangde alleen te zijn. Elk woord, dat de goedhartige mevrouw Dimsdale tot haar sprak, scheen haar wel pijn te doen, en zij was blijde