aan mij denkt, zult ge u de woorden der Heilige Schrift herinneren, die ik u verklaard heb.’
De meisjes kusten de haar toegereikte handen van pater Alexius en verlieten, nadat zij het graf van Milna's vader nog eens hadden bezocht, het klooster, om zich naar het voor haar in gereedheid gebrachte kasteel Tatischewa te begeven.
De ontvangst, die Romanowna daar te beurt viel, was zeer luisterrijk. Eene eerewacht te paard haalde haar plechtstatig in en geleidde haar naar haren vader, die met eenige zijner hoofdofficieren zijne dochter op de breede trappen van het kasteel tegemoet kwam. Uit alle bovenramen wapperden vlaggen, en zeer fraaie muziek liet zich te harer eere hooren; maar Romanowna merkte bijna niets van al die hulde, zoo blijde was zij haar vader weder te zien. Zoodra zij hem in het oog kreeg, snelde zij heen en omhelsde hem hartelijk, terwijl zij moeite had de tranen van blijdschap, die zij voelde opkomen, te bedwingen. De czaar sloeg zijn arm om de schouders zijner dochter en stelde haar zoo aan het volk voor, dat haar levendig toejuichte. Daarop geleidde hij haar naar binnen, waar alles er even feestelijk uitzag en een allerprachtigst gastmaal was aangericht. ‘Wees welkom, mijne dochter,’ zeide de czaar, nadat de gasten allen aan den feestdisch hadden plaats genomen, ‘welkom op het kasteel Tatischewa.’
Alle gasten dronken dezen toast mede en stemden in met den wensch, dien de czaar deed, dat Romanowna zich in dit voorloopig verblijf recht gelukkig zou gevoelen. ‘En ge moet ons toestaan,’ zeide Pugatscheff, ‘dat wij hier af en toe van onze vermoeienissen komen uitrusten.’
‘Hoe, mijn vader, blijft gij dan niet bij mij?’ vroeg Romanowna.
‘Bij u? Neen, mijn kind, mijne taak is nog maar pas begonnen, en ik mag niet aan rust denken voordat ik haar geheel ten einde heb gebracht,’ antwoordde Pugatscheff; ‘maar’ voegde hij er bij, ‘reeds in de volgende week kom ik weder bij u, want dan hoop ik, bij leven en welzijn, het water te wijden, zooals ik u reeds heb geschreven.’
Het feest liep zeer prettig af. De czaar gaf reeds vroeg het sein om op te staan, daar hij vreesde dat Romanowna vermoeid zou zijn.
‘Wij zijn morgen reeds vertrokken als gij ontwaakt,’ zeide Pugatscheff, toen zijne dochter hem goeden nacht wenschte, ‘en daarom moet ge mij zeggen of ge ook nog de eene of andere begeerte hebt,