dig voort. Van tijd tot tijd hield zij even stil, om aan de weinige voetgangers, die zij ontmoette, te vragen of zij ook eene oude vrouw met een jong meisje hadden gezien; maar de antwoorden werden in de platte volkstaal gegeven, die Milna niet verstond, en dus moest zij maar op goed geluk verder gaan. Gelukkig hield zij toevallig het rechte pad en zoo zag zij, veel spoediger dan zij had kunnen verwachten, de oude Ottekesa met de prinses, beide even vermoeid, aan den weg zitten. Romanowna snikte het uit van blijdschap zoodra zij Milna zag; zij had zich zoo ongelukkig gevoeld, toen zij ontwakende van de oude vrouw had vernomen, dat Milna weg was. Had Ottekesa aan de prinses gezegd, waarom Milna heengegaan was, dan zou Romanowna stellig minder ongerust zijn geweest; maar de oude wilde niets anders zeggen, dan dat Milna misschien wel weer terug zou komen, als haar ten minste geen ongeluk had getroffen, en meer dergelijke gezegden, waardoor het arme meisje zoo angstig werd, dat zij dadelijk heen wilde gaan om Milna te zoeken. Hiertegen verzette zich Ottekesa met geweld,
omdat zij Milna beloofd had te zullen zorgen dat Romanowna daar zou blijven.
‘Maar gij zijt toch heengegaan,’ merkte Milna aan.
Romanowna wilde er in het eerst niet voor uitkomen waarom zij was uitgegaan, maar vertelde later met een lichten blos, dat zij zich door Ottekesa had laten bepraten, een sterrenkijker te gaan raadplegen over Milna en haar vader. ‘Moeder Ottekesa vertelde mij zoovele wonderen van den beroemden Wisby,’ zeide Romanowna, ‘dat ik waarlijk eenig vertrouwen kreeg in den toovenaar. Maar ik schaamde mij een beetje over de onderneming toen ik op weg was, en ben blijde dat gij ons hebt ingehaald voordat wij hem gevonden hebben.’
Blijkbaar was de oude Ottekesa er niet verheugd om, want zij trok een zeer teleurgesteld gezicht, en zeide in het geheel niets.
Milna wilde Romanowna overhalen op het paard te gaan zitten, toen zij een weinig bedaard was, maar deze zeide, den arm van hare vriendin nemende: ‘Neen, neen, ik wil in dit vreemde land niet weder van u scheiden, en ik ben nu ook veel te nieuwsgierig om te weten waar gij al den tijd zijt geweest dat ik u miste.’
‘Gij hebt toch mijne boodschap gekregen?’ vroeg Milna, ‘en de vruchten en het brood, dat de prior u zond?’
‘Er is geene boodschap tot mij gekomen,’ zeide Romanowna.
‘De prinses heeft zich met sakkarie moeten voeden,’ zeide Otte-