De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes
(1878)–Reinoudina de Goeje– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Een nacht in de boekerij.Zoodra Milna zich ter rust had begeven, ging de prior naar de boekerij van het klooster en liep daar eenigen tijd geheel in gepeinzen verzonken op en neder. Zijn hoofd was vol van de buitengewone gebeurtenissen, die er in het klooster waren voorgevallen, en van alles wat hij door Milna had vernomen. Was het waar? Was de goede czaar nog in leven? En was hij het die te Casan gevangen zat? Deze vragen, o! hij had ze zoo gaarne beantwoord gezien; want was de wettige keizer werkelijk in hechtenis, welke rechtgeaarde Rus zou dan niet al zijne krachten inspannen om hem te bevrijden? En inzonderheid pater Alexius, die zoo gehecht was aan het hoofd van den Staat. ‘Hoe zal ik toch te weten kunnen komen of hij al dan niet de czaar is?’ vroeg de prior zich tevergeefs af. Eindelijk bleef hij voor de boekenkast staan en nam een boek met dikken perkamenten band, waarin alle gebeurtenissen van het land opgeschreven waren. Hij legde het voor zich op de tafel neder, terwijl hij al bladerende bij tusschenpoozen overluid las: ‘Hij was een goed keizer, die zijn regeering begon met zeventien duizend bannelingen uit Siberië terug te roepen, hm! hm! ‘Ja, ook hij had gebreken,’ zeide de prior hoofdschuddend eenige pagina's overslaande, ‘maar hij bracht voor zijn volk toch veel nuttigs tot stand. Hij regeerde kort, slechts drie jaar. Zijne echtgenoot bewerkte in Juli van het jaar twee en zestig eene omwenteling, waarbij hij van den troon werd gestooten, en kort daarop overleed de czaar in de gevangenis. Zijn lijk werd in stilte begraven, hm! hm! ‘Het gerucht zeide,’ vervolgde de prior halfluide; terwijl hij van zijn boek opziende zich iets trachtte te herinneren, ‘dat hij vermoord was, en zelfs op last van Catharina, maar hier staat dat hij door een hevig koliek werd aangetast, hm! ‘Er was ook een gerucht, als ik mij wel herinner, dat hij niet dood was, maar dat hij zich ergens schuil hield; misschien is het waar, misschien is het slechts een uitstrooisel van hen, die plan hadden zich voor den czaar uit te geven. Er is misbruik genoeg van dat gerucht gemaakt, want de eerste, die zich voor den keizer uitgaf, was slechts een schoenmaker van Woronetz. De opstand, dien hij maakte, had weinig te beduiden,’ merkte de prior aan, weer eenige bladen omslaande. ‘De tweede bedrieger was een soldaat van Kopenka. | |
[pagina 66]
| |
Hij vertoonde zich in het jaar 1770, maar werd spoedig herkend en gedood door een officier onder wien hij gediend had. ‘In 1772 stond er op nieuw iemand op die zich voor czaar Peter uitgaf,’ las de prior; ‘hij had zich te Ilinetz een grooten aanhang gemaakt, toen door een toeval ontdekt werd dat hij een arts was en Stephano heette. Hij werd gevangen genomen, maar wist te ontsnappen en redde zich met de vlucht. Zou deze mogelijk nog eens terugkomen? ‘Hm! hm! de vierde zoogenaamde czaar, die al een geheel leger op de been had voor men hem kon vatten, werd te Oufa tot den knoet verwezenGa naar voetnoot1; en behalve deze vier was er nog iemand te Irkutok, die zelfs eenige bewijzen leverde dat hij werkelijk Peter III was, maar ook zijn bedrog werd ontdekt,’ las de prior en hervatte daarna zijne wandeling weder. ‘Milna kan wel gelijk hebben,’ zeide de prior nadenkend, ‘want het blijft altijd mogelijk dat de czaar werkelijk nog leeft, al is het ook onwaarschijnlijk. Wat nam dat goede onbedorven kind het hoog op dat ik aan de mogelijkheid van bedrog dacht. Zij heeft stellig nog niet veel van de menschen gezien, en dus niet geleerd ze te wantrouwen. Als deze man, die nu onder den naam van Pugatscheff in de gevangenis zit, werkelijk de czaar is, zal ik al mijne krachten inspannen om hem den troon terug te geven, want de vele buitensporigheden van Catharina maken hare regeering zeer hard voor het arme volk; maar als hij het niet is...?’ Een groot gedeelte van den nacht bracht de prior in het overpeinzen van het al of niet waarschijnlijke van de wederverschijning van den czaar door, maar bij kwam in het geheet niet tot zekerheid. Eindelijk wierp hij zich met het aangezicht ter aarde neder voor de afbeelding van de H. Maagd, en vond kalmte in een lang en ernstig gebed. Daarop begaf hij zich naar zijne cel om nog een paar uren te slapen, veel langer toch zou zijne rust niet kunnen zijn, daar hij al weer om vijf uur de mis moest bedienen; maar al behoefde hij niet | |
[pagina 67]
| |
bij de vroegmis te zijn, toch zou hij niet langer te bed blijven, daar de kloosterwet medebracht, dat iedere monnik slechts vier of hoogstens vijf uur mocht slapen, en de ijverigsten gunden zich dien tijd niet eens voor hunne nachtrust, half uit vroomheid, half uit vrees voor de straf, die hen wachtte, als zij zich versliepen. Die straf was dat elke monnik, welke te laat kwam, gedurende den maaltijd aan het einde der tafel moest blijven staan, terwijl hij gedurig luide moest bidden: ‘Heere, ontferm u mijner, naar uwe groote barmhartigheid.’ Vervolgens moest hij bij de deur nederknielen en in die deemoedige houding aan zijne medebroeders, als zij van tafel opstonden, vragen: ‘Bidt, heilige vaders, voor dezen zondigen luiaard.’ Als dan de monniken vertrokken waren met een: ‘God vergeve het u, mijn broeder,’ mocht de boeteling opstaan en alleen eten. Dadelijk na de mis vroeg de prior aan Milna nog eenige bijzonderheden over Pugatscheff. Uit het bezoek in de hermitage, en de omstandigheid dat hij bekend was met de geheimen van dat weelderige verblijf, bemerkte de prior dat hij ten minste zeer nauwkeurig bekend moest zijn aan het hof, en dit gaf, hoezeer het geen zeker bewijs was, veel waarschijnlijkheid aan zijne bewering. ‘Ik zal zelf,’ zeide de prior, ‘naar Casan gaan en zijne zaak onderzoeken, en dan zal hij, als hij werkelijk de czaar is, spoedig in vrijheid zijn; maar blijkt het dat ook hij een bedrieger is, dan zal de zwaarste straf nog veel te licht voor hem zijn, want wee over hen die het land beroeren. Maar, Milna,’ vervolgde hij, ‘wat er ook gebeuren moge, gij kunt altijd op mijne hulp en bescherming rekenen. Waar ik u ooit van dienst kan zijn, kunt ge u gerust tot mij wenden, en zoolang de czaar zijn troon nog niet herkregen heeft, moet gij met zijne dochter hier uw intrek nemen.’ Milna kuste dankbaar de hand van den prior en vroeg hem zijne toestemming, om nu toch dadelijk naar Malekoffska te vertrekken. ‘Ik heb reeds bevolen, dat men mijn eigen paard voor u moest zadelen, en de monnik, die u zal vergezellen, heeft het een en ander bij zich, ingeval de prinses liever morgen dan heden de reis wil maken.’ Milna bedankte hartelijk voor deze vriendelijke zorg en vertrok daarop met den ouden monnik. |
|