het al,’ zeide hij en daalde naar beneden, waar eene oude vrouw hem wachtte. De kamer, of liever de ruimte, waar hij nu binnen-kwam, zag er al zeer ongezellig uit; wel brandde er in den grooten oven een goed dennenvuur, maar het vertrek was daardoor toch nog maar zeer matig verwarmd. Op den oven stonden eenige spijzen gereed, die de oude al een tijd lang met begeerige blikken had aangezien.
‘Ge spraakt luide,’ zeide de vrouw, ‘en gij komt zeer laat.’
‘Het is hier verduiveld koud,’ merkte hij brommend aan, en ging op de houten bank bij den oven liggen.
De oude vrouw legde nog eenige blokken bij het vuur en zeide toen, als om zich te verontschuldigen: ‘Ik durfde geen geruisch maken, terwijl het mogelijk was dat men mij kon hooren. Wie hadt gij bij u?’ voegde zij er schijnbaar achteloos bij.
‘Waarom eten wij geen visch?’ vroeg hij, nadat hij de spijzen in oogenschouw had genomen. ‘Gij weet, het is in de vasten.’
‘Bij den heiligen Nicolaas!’ riep zij blijkbaar verschrikt uit, ‘ik dacht er niet aan, en...’
‘Denk voortaan beter aan uwe godsdienstplichten.’
‘Maar ik had al zooveel moeite om deze spijzen te krijgen, het geld is zoo schaars, alles is zoo duur, en...’
‘Maak mij niet boos,’ bromde de vreemdeling, ‘ik begrijp zeer goed wat ge wilt zeggen; uwe gierige ziel denkt nog wat bijeen te kunnen schrapen, maar geloof niet dat gij mij zult kunnen bedriegen.’
De oude vrouw scheen geneigd om boos te worden, maar nog voor zij het met zichzelve eens was op welke wijze zij haar toorn zou uiten, vervolgde hij luchthartig: ‘Komaan! moedertje, geen ruwe woorden meer tusschen zulke goede vrienden als wij zijn. Op dit oogenblik heb ik uwe diensten noodig, maar zeer spoedig zult gij ze dubbel of driedubbel beloond krijgen, en later, als ge aan deze dagen terugdenkt, zult ge kunnen zeggen, dat ge aan den Staat een dienst hebt bewezen.’
De oude vrouw glimlachte even en ging toen naar eene kast, waaruit zij een fleschje met brandewijn nam. ‘Drink,’ zeide zij, het hem toereikende, ‘dat zal u goed doen.’
De man dronk lachende, omdat hij de bedoeling der oude begreep, doch zette na eenige teugen de flesch naast zich neder en zeide: ‘Voor heden genoeg, de brandewijn maakt de tong te los, en doet dingen vertellen die beter gezwegen zijn.’