rede wilde vallen. Hij deed dit evenwel niet, maar liet haar, ofschoon hij zich van ongeduld op de lippen beet, kalm uitpraten. ‘Milna,’ beval hij toen, ‘zie mij eens aan.’
Het meisje gehoorzaamde.
‘Zeg mij,’ vroeg hij, ‘zie ik er uit als een bedrieger?’
‘Neen, waarlijk niet,’ verzekerde zij met vuur.
‘Welnu, waartoe dan die onnoodige klachten? Een paar dagen geleden kwaamt gij in een tempel en beleedt daar, halfluide, aan God eene schuld die u drukte. Ik hoorde u zonder dat gij mij zaagt, maar mijne verschijning was u niet onwelkom, want ik bood u een middel aan om u met uzelve en met God te verzoenen. Onze goede en slechte daden wegen tegen elkander op: gij zijt onbarmhartig geweest tegen een arm kind, dat ge hadt moeten beschermen, en van haar dood beschuldigt gij uzelve niet geheel ten onrechte.’
Milna zuchtte diep, toen de vreemdeling opzettelijk even zweeg.
‘Gij kunt de dooden niet door tranen of zuchten in het leven terugroepen, maar ge kunt met eene zeer geringe moeite de levenden een grooten dienst bewijzen. Uwe boete was waarlijk niet zwaar, want ge hadt niets te doen dan de prinses een naam te zeggen, die daardoor de keizerin ter oore kan komen.’
‘De moeite is niet groot, maar het is onaangenaam niet te weten waarom men zoo'n vreemde rol speelt. Zeg mij toch, mijn vader,’ smeekte Milna, ‘wat is het doel van dit alles?’
‘Dat doel,’ zeide de vreemdeling, nadat hij eenige oogenblikken had nagedacht, ‘is van staatkundig belang, maar voor u is het, althans voor het oogenblik nog, voldoende te weten, dat ge God gediend hebt door mij te dienen, en dat zal u stellig genoeg zijn, niet waar?’
Milna had gaarne ‘neen’ gezegd, maar de zwarte oogen van den vreemde dwongen haar deze vraag toestemmend te beantwoorden.
‘Nu,’ vervolgde hij, ‘dan zullen wij voor ditmaal eindigen. Als ge gelegenheid daartoe kunt vinden, moet ge u tegen Romanowna houden, alsof ge een geheim weet, hare geboorte betreffende, en...’
‘Is er een geheim?’ vroeg Milna, hem in de rede vallende.
‘En draag zorg,’ voegde hij er dadelijk bij, alsof hij Milna's vraag niet hoorde, ‘om tegen de prinses nog eens, evenals hedenavond, over de familie Pugatscheff te spreken. Maar weder op dezelfde wijze, want het is het waarschijnlijkst, dat zij juist wel tegen