haar hoofd om te konnen byten sterk genoug geworden was; tot den v. of den vi. van den volgenden Herfts-maand; want dit geschied aan d'eene wel een dag of twee vrouger, ofte later, als aan d' andere.
Op den x. der zelve maand, ging zy haar ter veranderinge zetten, gelijk gy haar ziet op het midden van de 50. Plaat. Op den ix. van Bloei-maand van het volgende jaar, quam' er een wit Uiltjen uit, dat hem in ii. dagen niet en verroerde, niet anders dan of het dood geweest was; daar na leefd' het, en bewoog zig, als of het dol geweest was; ik en kond' het tot geen stilt' of eten brengen: op den xiii. der zelve maand gaf het op, by onstentenisze van voedzel, en ik niet wetende, waar by 't leven konde.