| |
49. Ondervindinge.
EIndelijk hebb' ik ook in de voor-genoemde stoffe, daar de Vliegen, en jonge Slangen uit her-voort-gekomen waren, nog gezien en gevonden zekere zoorte van Krystallen als zand daar in liggende. Deze Krystallen kreegen pooten, en wierden allengskens grooter, en grooter, tot dat zy in den tijd van dry jaren vol-waszen wierden, en tot zoodanigen gedaante quamen, als de Spinne-koppe is, die u het onderste van de Plaat vertoont.
Uit de Kampernoeljen, die men aan de wortels van de Popelier-boomen vind, groeit'er nog een ander slag van Spinne-koppen, lankagtig van ge-
| |
| |
| |
| |
daante, geel van koleur, hebbende eenen swaren reuk over haar.
Uit de Padde-stoelen, verrot zijnde, komt ook nog een ander rood gespuys van Spinne-koppen voort: en uit de aarde heeft'er ook een ander slag haren oorspronk, groeyende gelijk als een Schoteltjen, het welke dat gelijkt, daar een Eekel uit gevallen is: daar in liggen vijf ronde zadekens, van de zelfde grootte met het Radijs-zaad, dog door-zigtig als Kristal. Als dit gewas eerst uit de aarde komt, is het toe-gesloten, en den tweeden dag gaat het open, en vertoont hem als een Kampernoelje. Daar na vallen deze zaadetjes uit het schoteltjen, of op de aarde, of in de groeven van de aarde, en daar blijven zy liggen, tot dat zy door de warmte der Zonne | |
| |
levendig worden; dan krijgen zy pooten, en worden groot in den tijd van dry jaren. Dit hebbe ik twee verscheidene jaren onder-vonden.
Deze Spinne-koppen leven in de Zomer-tijd geern by Melisze-kruid, en onder des zelfs schaduwe, ende 's Winters in de reten van ouwde steene muuren, en houwte schutzels.
De eerste zoorte van Spinne-koppen, die haar begin nemen uit de Kampernoeljen, die vele als lekkernyen toe-gemaakt, eten, zyn lang-gebeend, en worden u in haar begin, voort-gank, was-dom, en volkomentheid vertoont by de çyffer-letteren, 1.2.3.4. Want de çyffer-letter 1. wijst u haar eerste begin, of oorspronk aan.
De letter 2. zoo als zy in een half jaar toe-neemt.
| |
| |
De letter 3. gelijk zy in het tweede jaar toe-genomen is.
En 4. gelijk zy vol-wasschen is in het 3. jaar; en gelijk zy blijft, tot dat zy haar natuurlijke, of een geweldige dood sterft.
Deze slag van Spinne-koppen vind-men zelden plat tegen de muuren zitten, maar gemeenlijk in de reten, ofte grouven van af-geborste muuren, zoo dat zy haar pooten van buiten wijd open tegen de muuren uit-strekken. Dit doen zy, mijns oordeels, om deze reden: daar groeit uit de muuren zekere Zalpeterige vogtigheid, die vergaderen zy aan haar pooten: als nu haar pooten daar van vogtig zijn, zoo trekken zy alle de zelve, den eenen voor, en den anderen na, maar de voorste eerst door haar mond: en | |
| |
om dit bequamentlijk te konnen doen, hebben zy twee grypers aan haar mond; daar mede voeren zy hare pooten, d'een voor, en d' ander na aan de mond; d' eenen poot aan haar mond zoo gebragt hebbende, trekken zy dan met een andere poot door, en lekken der met eenen de Zalpeter af, daar zy by leven.
By dage houwden zy haar stil, als zy niet verjaagt en worden, maar 's nagts hebben zy vermaak en genugte met den anderen; want dan ziet-men ze dikwijls met malkanderen spelen; den eenen vat den anderen by een poot, en werpt hem van boven ter aarden nêêr; maar zoo doende en doen zy malkanderen geen zeer, van wegen de lengtte die hare pooten hebben; want daar vallen zy op, ge- | |
| |
lijk de Katten. Die ter neer geworpen zijn, loopen met'er haast weer, al schrinkel-beenende tegen den muur op. Dit is haar spel, dat zy dikwijls met den anderen speelen, ende wêêr spelen.
Zy voeren ook in vyandschap wel oorloge, tegen den anderen; zoo dat zy malkanderen om-brengen; alzoo zy zeer teer op haar lijf zijn: en dat zy teer, en ligt van haren vyand van kant te helpen zijn, dat weten zy ook wel; daarom zetten zy haar in postuure van verdedinge, zoo dat zy hare lange pooten aan haar zijden digt tegen een toe-sluiten, en zoo vast blijven zitten; dan is haar lijf om, en om, gelijk met paaltjes bezet, en bewaart tegen den aan-val harer mede-zoorten, die sterkker als zy zijn: den eenen | |
| |
en kan den anderen in zoodanigen gestaltenisze zittende, niet teffens over-meesteren; wat doen zy dan, zult je vragen, om malkanderen te over-winnen? De sterkste weten hare pooten, d' een voor, en d'ander na, rontom de pooten van de swakste te krinkkelen, en die zoo vast te houwden; gelijk de krullen van de Wijn-gaard haar aan de ranken zoo vast maken. Dan breeken zy de poot die zy zoo vast hebben in hare gekrulde poot af, d' eene voor, d' ander na, tot vier of vijf toe. Daar na vallen zy op het lijf, en zy bijten der een gat in, en zuigen het der al uit, dat der in is, niets over-latende als de huid, en de overige pooten.
Een van deze Spinne-koppen hebb' ik langen tijd in 't leven behouwden, | |
| |
met Salpeter-water en kalk: deze was zeer boos-aardig: hy overwon alle de Spinne-koppen die ik voor hem bragt; hoe-wel hy dikwils onder die harde partyen vond, die hem veel moeite maakten, en hem in gevaar bragten van over-meestert te worden, maar even-wel bleef hy altijd Over-winner, als Alexander de Groote, van dertig Spinne-koppen, die ik d' een voor, en d' ander na voor hem bragt. Ik hadde ook twee schelpen gestelt, en in d'eene zyn eten, en in d' andere zyn drinkken gedaan; maar hy bragt in d' eene al de pooten van de Spinne-koppen, die hy overwonnen, en op-gegeten hadde; de schelpen gebruikkende voor een dood-kiste van hare geraamten ende beenen; gelijk hy zyn buik gemaakt | |
| |
hadde tot het graf van haar ingewand; na dit eten wierd hy dik ende swart, en hy stierf eindelijk, van wegen den over-vloed van 't vleesch, en zap der van hem gegetene, en uit-gezogen Spinne-koppen.
Ik hebbe ook het water, dat uit de verdorvene Kampernoeljen voort-quam, met wat verrotte Kampernoeljen daar by, in een Porçeleine backjen gedaan, en daar een glas op-geleid, dat'er digt' op toe-sloot, en dit al t' zamen in de Zonne gezet; maar als ik het glas wilde op-nemen, zoo was het der zoo vast aan-gelijmt, dat het bakjen en de stoffe die der in was, aan het glas bleef hangen. Zulken slijm; en vast-klevende vuiligheid steekt'er in deze lekkernyen.
Uit deze alle kond gy dan, Vriend-
| |
| |
| |
| |
den die dit leest, beneffens my oordeelen, wat gezontheid dat'er in de gegetene Kampernoljen wezen kan; en den Boom uit zijne vrugten kennen. Genoug dan van de Kampernoeljen. Ik hebber altijd mijn bekomste van, al en hebb' ik ze niet gegeten. Ik en denk er ook niet van te prouven. Die der graag toe is, dien laat' ik zy alle-maal.
|
|