geten hebben, strekken zy haar regt uit, en als zy dan, hare mage geteert hebbende, haar hare vuiligheid quijt maken; zoo trekken zy haar lijf allengskens in, en zoo kort, als zy konnen, zulks dat haar vuiligheid altijd tegen haar lijf aan-gedrongen ligt. Zoo doen zy geweld met haren kop.
Deze zetted' haar ter her-vorminge op den xxviii. van Wijn-maand op een bast van een Eiken-boom, daar in ik hem gevonden hadde, met meer andere, zoo klein, dat men pas zien konde dat hy hem roerde; en op den xiii. van Louw-maand van het volgende jaar quam der een vreemd dier, grauwagtig, en met swarte plekjes, uit te voorschijn; dog het was sterk ende quaad der by; 't hadde hoorntjes aan zijn voor-hoofd, daar mede