Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars secunda
(1667)–J. Goedaert– Auteursrechtvrij
[pagina *75]
| |
[pagina 269]
| |
my nog on-bekent is, of Padde-stoelen, zijn; is bekent. Hier van is mijn voor-nemen ook, u aan-te-wijzen wat'er uit voort-komt, en wat ik daar van ondervonden hebbe; 't gene gedagtenisze weerdig is. Op den xxx. van Oogst-maand trok ik een van deze gewaszen, nu tot volkomen rijpheid gekomen zijnde, uit de aarde, en stelde dat onder een glas, wel ter Zonne, op der aarde neder. Daags daar aan was het meest vol swarte wormtjes; maar, den ii. van den volgenden Herfts-maand, was 'et ten meerderen deele tot water, uit den swarten, als Inkt, geworden, uit-genomen de stoel, en de wortel: in dit vuile water vond en telde ik lxiii. levende wormtjes: deze stelden haar den dag daar aan ter veran- | |
[pagina 270]
| |
deringe; zeven dagen daar na, op den x. der zelver maand, waren zy alle levendige vliegen geworden, zeer rad, en gauw, rood van kop, en op het lijf voorts gantsch swart, eenige hadden ook op haar lijf een uitermaten schoon koleur, en aan beide hare zijden een swart hamertjen, daar mede zy haar op-wekten, dat telkens tegen haar lijf aan kloppende: Gelijk zekere kleine beestjes, waar van te voren, de Hommel-byen op-wekken, alzoo zy zeer slaperig zijn; zoo wekken deze Vliegjes haar zelven met deze hamertjes op. Onder deze Vliegen waren der ook, die swarte hoofden hadden; en een van een ander koleur, en van lighaam grooter, dan de andere: my dagt daarom, dat deze vliege den Koning | |
[pagina *77]
| |
[pagina 271]
| |
van deze Vliegjes was; ook om dat deze alder-eerst was uit-gekomen. Deze kond gy, zoo gy wilt, lange in 't leven met zoetigheid onder-houwden. Dit heeft my d' ondervindinge geleert; want ik hebbe der vele van den x. van Herfts-maand tot den xxii. van Winter-maand gehouwden; ik zouw deze ligtelijk langer hebben konnen by 't leven bewaren; maar alzoo 't profijt dat ik van deze gastjes genoot, gaar weinig was; liet ik haar sterven. |
|