Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars secunda
(1667)–J. Goedaert– Auteursrechtvrij
[pagina 238]
| |
en rekken haar zomtijds eens uit, haar vast hegtende aan het blad, alles met haar agter-lijf. Als zy haar buikje vol gegeten hebben, zoo zetten zy haar vast, in zoodanigen gestalte, als gy haar ziet op de Plaat. Zy en zijn geen lief-hebbers van plaats-veranderinge; zy en kruipen van 't eene blad op 't ander niet, gelijk vele ander Rupzen; van 't loof daar zy eerst aan-komen, scheiden zy niet ligt af, voor al eer zy 't meest op-gegeten hebben. Zy zijn zeer schoon van koleur, van boven bruin, en onder geel; maar zoo schoon niet, na, als voor, den eten: overmids zy dun van huid zijn, en de groene spyze, die zy eten daar door henen schijnt, en haar gemengde koleur verdooft. Eer zy haar ter hervorminge zetten, word haar bovenlijf meest roodagtig. | |
[pagina 239]
| |
Deze Rupze van my een wijle tijds gevoed zijnde, begaf haar om van gedaante verandert te worden op den 13. van Braak-maand, in zulken fatzoen, als gy haar op het midden van de Plaat u ziet uit-geteikent, en bragt op den 27. van slagt-maand, een bastard witjen ofte Boter-kapelle voort, besprenkelt met veel swarte stippeltjens op het lijf; gelijk de Boukken op de sneé met roode of groene gestippelt, of gesprenkelt zijn; dog zy en leefde maar 4. dagen, en zonder eten; alzoo haar niet en smaakte van al 't gene ik haar voor-zette, en haar gewoonlijk voedzel my on-bekent was. Maar ik hadde nog een van deze mede-zoorte; uit welkers agter-lijf, eer zy haar ter veranderinge ging vou- | |
[pagina 240]
| |
gen, twee wormen quamen kruipen, op den 20. van Bloei-maand, umberagtig of schaduwagtig van koleur, die in den tijd van twee uren in een ey veranderden, van gelijk koleur. Op den 9. van Braak-maand van 't zelfde jaar quamen der twee Vliegen uit voor den dag, die maar twee dagen en leefden, stervende, met groote rekkingen en bevingen over't geheele lijf. De Rupze stierf doen ter tijd mede. My en dagt niet anders, dan dat als deze Wormen uit de Rupze voort gekomen waren, de kragt des levens te gelijk uit de Rupze ging; want tzedert die tijd en at zy niet meer; zoo dat gelijk de Natuur-kundige zeggen, dat de teelinge van het eene, de verdervinge van het ander is; alzoo ook de geboorte van deze wor- | |
[pagina *69]
| |
[pagina 241]
| |
men de dood van deze Rupze was. De moer stierf van hare kinderen; en de kinderen met haar. Deze Rupze, alzoo hy een rood hoofd heeft, en hem uit-strekt als hy eet; moogt gy den naam van den Uit-strekker met den rooden kop geven; lust het u hem van andere te onderscheiden; gy moogt hem ook wel stellen onder die, die Lands-luy Meters noemen. |
|