Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars secunda
(1667)–J. Goedaert– Auteursrechtvrij
[pagina *45]
| |
[pagina 129]
| |
maals haar vel uit-schieten, en als zy geen eten en hebben, malkanderen op-eten. Dit hebb' ik ook wel aan andere zoorten van Rupzen nu en dan bespeurt; maar aan deze byzonderlijk; waar-om ik haar de Om-barmhertige door uit-nementheid genoemt hebbe, en by gelijkkenisze ont-leent van de wreede Gierigaarts, daar de weerld zoo vol van is in deze booze, en liefde-looze tijden, als een padde vol fenijn, die efter als deze Rupzen, geen bladeren van Gouwds-bloemen, maar Gouwds-klompen, en der zelfder bladingen gieriglijk eten, in om-barmhertige wreedheid tegen haren even-mensche, dien zy ook op-eten, en verteeren; ja zoo, dat haar de doods-beenderen van de menschen, die zy niet alleen uit-gezopen, maar ook | |
[pagina 130]
| |
op-gegeten, en verteert hebben, uit den buik hangen. Dat zijn die Menschen kinderen; op de welke de Heere neder-ziet uit den Hemel, die stinkkende, die werkers der ongeregtigheid, die haren naasten op-eten, gelijk of zy brood aten; gelijk David haar uit-schildert, Psal. xiiij, v. 2. 3. 4. Dat zyn die on-bermhertige, en liefde-looze, die ten tijde des Apostels Pauli te Galatien waaren ende nu overal zyn, de welke hy niet on-gewaarschouwt, noch on-bestraft gelaten heeft; zeggende: Indien gy malkanderen byt, ende ver-eet, ziet toe, dat gy van malkanderen niet verteert en word. Gal.v. vers. 15. Gelijkerwijs de menschen, en voor-namentlijk de Vroome, en arme in de weerld, zeer groote moeite gemeynlijk hebben met deze on- | |
[pagina 131]
| |
barmhertige menschen, die zoo heet van mage, als de Struis-vogels zyn, maar efter het slegtste metaal, het yzer niet en ver-teeren, maar niet dan het edelste, het Gouwd, en begeeren, om haren geld-hongerigen buik te ver-zadigen; zoo hebb' ik ook noit geen kleine moeite gehad, om deze on-bermhertige Rupze haren kost te bezorghen. Na dat ik nu deze den tijd van 14. dagen, tot verzadinge gevoed had, steldde z' haar, zoo dra als zy haar van hare vuiligheid gezuivert hadde, (die zy haar quyt-maakte, met gestadigh te kruipen, en te woelen) om hare her-vorminge t' onder-gaan, op den 10. van Oogst-maand; in zoo-danigen gestalte, als gy haar in 't midden van de 32. Plaat, u ziet af-ge- | |
[pagina 132]
| |
beeld; en 18. dagen daar na, op den 28. der zelfde maand, quam'er een Uil uit te voor-schyn, hebbende vier vleugelen, en op die, zes gouwd-koleurige vlekken, in gedaante van halve maantjes, te weten 4. kleine, op yder vlerkke een, en nog 2. grootere op de voorste vlerkken: Dezen leefde zonder eten of drinken tot den 6. van den volgenden Herfts-maand, als wanneer hy 't op-gaf, by gebrek van voedzel, alzoo ik hem niet en wist voor te zetten. |
|