ik xij. dagen en zoo veel nagten in het leven, zoo lange als ik konde.
Nog een derde van deze slag van Rupzen hebb' ik ook bekomen, zijnde van de zelve gedaante, en koleur met d' andere: dog zy scheen qualijk te pas, of ziek te zijn; want zy en wilde niet eten; zy ded' ook haar lang' hair, dat vooren aan haar voor-hoofd stond, schudden en beven, zoo datje zouwd gezegt hebben, dat zy de koortze hadde, want zy beefde, gelijk de menschen, die de koortze met kouwde aan-komt: even-wel zettede z' haar, ter her-vorminge op den xxj. van Braak-maand, in zoodanigen gestalte, en van zulk koleur zijnde, als die, daar het voor-noemde Uiltjen uit-gekomen was; gelijk gy, op 't midden van het xxix. Plaat-blad, zien