Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars secunda
(1667)–J. Goedaert– Auteursrechtvrij
[pagina 90]
| |
ik in haar aan-merkens-weerdig bevonden, dat zy telkens, na dat zy haar bekomste gegeten hadde, ende als zy op-hield, eer zy haar tot stilte, of om te slapen ging nêêr-leggen, rontom 't Glas, daar in ik haar beslooten hadde, eenige om-loopen dede; waarschijnlijk na myn giszinge, om hare spyze te verteeren, door die beweginge van haar lighaam, gelijk de menschen, haar gezontheids-halven, dikwils een kroontjen gaan om-wandelen, na de maaltijd of het avond-maal, en haar spyze ver-treden, ook volgens den raad, en 't voor-schrift van de Artzen, die onder andere middelen, dewelke zy oordeelen dienstig te zijn, om de maag aan 't koken te helpen, d' om-wandelinge na den eten voor-schrijven. Dit schijnt ook deze | |
[pagina 91]
| |
Rupze, door een natuurlijk in-geven niet onbekent, of misschien by haar door ervarentheid bevonden te zijn, dat het wandelen, en haars lighaams beweginge de kokinge harer mage, en 't verteeren van de spyze voordert: want, zoo menigmaal als zy gegeten hadde, en verzadigt was, was dit haar gewoonte, zoo lang ik haar onder-hield, dat zy eenige reizen het Glas, daar ik haar in hield, rond-om ging wandelen. Deze Rupze vougde haar om van gedaante verandert te gaan worden op den 8. van Oogst-maand: en bleef in hare gestalte van veranderinge, in zoodanigen gedaante, als de middel-plaats van het 23. plaat-blad, haar u voor oogen stelt, tien maanden, min zes dagen, lank; zonder teeken van | |
[pagina 92]
| |
leven, of beweginge te uiten; maar op den 2. van Braak-maand des volgenden Jaars, bragt zy een Uiltjen voort, welkers weer-ga, of gelijk ik noit meer gezien en hebbe. Dit was spier-wit op zyn vleugels, en hoog-geel op zyn lijf, en in 't vliegen zeer snel, ende veerdig: Dog eer het zig begaf tot vliegen, was 't een dag stil, en 't zuiverde hem van eenige over-tollige vogtigheid, die het by hem hadde; veel-ligt, om dat het wist dat haar die in 't vliegen zouwde hinderen. Dit Uiltje leefde nugter zonder t'eten of te drinken, 4. dagen, ende nagten; na welken tijd het der uit scheide, of van gebrek van de ruime en on-beslotene lugt, die het niet en hadde, alzoo ik 't in een Glas besloten hield (want allerley Uiltjes willen de | |
[pagina 93]
| |
ruime lugt hebben) ofte by ont-stentenisze van voedzel (dat allerley Uiltjes beneffens d'opene lugt, begeeren, of anders sterven) ofte by gebrek van opene lugt, en voedzel te gelijk; zoo dat, gelijk de menschen zonder voedzel, en een ruime lugt niet leven konnen, maar van beide, of van een van beide berooft zijnde, noodzakelijk eindelinge sterven moeten, dit Uiltjen ook alzoo by gebrek van een opene lugt, en gewoonlik voedzel, kan gestorven zijn. Deze Rupze, de moeder van dit Uiltje, paste ik den naam van Wandelaar na den eten toe, wegens hare gewoonte; om dat zy telkens na hare maaltijd wat ging wandelen. |
|