Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars secunda
(1667)–J. Goedaert– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
pzen, om hals brengen, uw' EE. uitgebeeld; en de zelve in d'aan-getogene plaats van hare hoedanigheden, wapenen ende werkingen bescheidentlick beschreven; doch, alzoo 't my op die tijd, als ik 't gemelte bouck in 't ligt gaf, ont-brak aan ervarentheid, vande Veranderingen, die zy onderworpen zijn, en van 't gene dat'er uit her-voort-komt, hebb' ik van hare her-vorminge niet gesproken, maar de beschrijvinge daer van uit-gestelt, tot dat ik naarder ondervonden hadde, wat van de zelve werd. Alzoo ik nu ervarentheid, en preuve van hare Veranderinge genomen hebbe, zal ik uw' EE. die nu ook gemeen maken. Dezen Worm dan, den Verslinder der Rupzen genoemt, hem hebbende op den 2. van Braak-maand gevougt ter | |
[pagina 69]
| |
Veranderinge, is in dien staat, en gestaltenisse gebleven tot den 24. van Herfst-maand, gelijk gy hem op het midden van de plaat ziet uit-gebeeld; en heeft doe dit dier, dat u op 't onderste van de plaat' vertoont word, voort-gebracht: een dier, dat in hoedanigheid, en van aard zijn moer, de worm gelijk is, gelijk 't eene Ey het ander; den eenen druppel waters den anderen gelijkt. Gelijkerwijs het appeltjen gemeenlik boomig smaakt, en 't kind een aardje na zijn vaartje heeft; of, gelijk de moer, alzoo ook de dogter is; of de vrugt, gelijk de zugt is; en 't quaad ey, een quaad kiecken geeft: wes-halven men zeid, voor een gemeen spreek-woord, eyeren in de pan, zoo en komender geen qua kiekens van: alzoo behouwt oock dit | |
[pagina 70]
| |
Dier den ouwden ende boozen aard van dien worm zijn moer, daar het uit-gesproten is: gelijk die worm te voren twee nijpers hadde, die hy de Rupzen onder in den buik slaande, als een rink toe-sloot, haar alzoo van kant helpende; zoo brengt ook dit Dier twee nijpers mede, daar 't veel quaad mede doet, die slaande inde mieren-eyeren, of in die van de vee-mollen, als het ze vint. Dit Dier is ook zeer boos-aardig, als zijn moer: 't vecht ook hevig tegen zijne mede-zoorte: en byzonderlijk, als 't, na een twee-dagig vasten hongerig is; zig vinnig weerende, en verweerende met zyne twee snuiten, ofte nypers; na 't voor-beeld van zijn voor-zaat, die het deze vinnigheid, ende boozen aard heeft aan-gezet. 't Geen men met waarheid, van d'in- | |
[pagina 71]
| |
booze menschen zegt, dat de verdorventheid ende boosheid, die in haar is, en die zy uiten, en vertoonen in haren boozen handel, haar niet aan-gewaait, maar aan-gedraait is; dat mag men ook van deze dieren zeggen. Leest men ook een druive van doornen, of vijgen van distelen? brengt niet den quaden boom quade vrugten voort? kan hy dog wel goede vrugten voort-brengen? Neen hy dog: den mond der Godlijke waerheid, die niet liegen kan, heeft het zelve gesproken, Matt. vij. v. 16-18. 't Is zeker in de nature, gelijk teelt zijns gelijk: Want, al wat geteelt word, is zijnen teelder, ende teelster gelijk, is 't niet na gedaante ende zoorte, altijd na toe-vallen, ende eigen-schappen, de zoorte eigen: men wint noit vinken van kieken-dieven, noch scha- | |
[pagina 72]
| |
pen van wolven; men kan geen musschen in 't raven-nest halen. Gelijk de vrome van vrome, en de goede van goede geboren worden, en in de kalvers, ende veulens haar vaders kragt, ende sterkte is, oock de fiere Adelaars of Arenden, geen weerlooze Duif en teelen, als den Venuzijnschen Lier-zanger Horatius aardig zegt in 't 4. bouk zijner Gezangen, in't 4. Gezang. Zoo worden ook de quade ende booze dieren van haars gelijk geteelt, of uit-gebroeit: Want wie heeft oit gezien, dat wild en wreede dieren tamme en zoet-aardige, dat slangen vogelen, en tygers lammeren voort-brengen? Zoo komen ook deze booze dieren van een booze moer, als quade eyeren van een quade rave. Dit en is dan geen wonder, dat zy hare | |
[pagina 73]
| |
moer gelijken, als een Zoon zijn Vader van aard en gedaante menig-maal gelijkt: maar dit is zeld-zaam in deze dieren, en geen geringe verwonderinge weerdig, dat zy alle jaren, zoo lange zy leven, t'elkens van koleur en zigtbare gedaante veranderen, als het kruid Ixias, dat Plinius natural. Hist. in 't xxij. bouk in 't 18. Hoofd-stuk, verhaalt, t'elkens zijne bladeren, ofte loof van koleur, met d'aarde verandert; dan swart, dan groen, dan geel, en dan wêêr van een ander koleur word; het welke daarom den naam van den Chamaeleon draagt. Of gelijk den Chamaeleon zelve, een dier, een jonge Leeuw gelijk, dat volgens 't getuygenisze van den zelfden Plin. natural. Histor. in 't viij. bouk, in 't 33. | |
[pagina 74]
| |
Hoofd-stuk, en in 't xxviij. bouk, in het 8. hoofd-stuk, nog by spijze, nog drank, maar alleen by de lugt leeft, en dat menigmaal in zijn oogen, steert, en op zijn gantsche lijf zijn koleur wonderlijk weet te veranderen; en 't welk, gelijk Aristoteles getuigt in 't 2. bouk van de nature der dieren; zomtijds swart word, niet ongelijk de Crokodilen, dan bleek, gelijk de Echdiszen, dan weer gespikkelt, of gevlekt als de Luipaarden; waar van by de Grieken en Latijnen het spreekwoord, zijnen oor-spronk heeft, met het welk' een wispel-tuurig, on-gestadig, en on-stand-vastig mensche gezegt word veranderlijcker te zijn, als eenen Chamaeleon; als Des. Eras. van Rotterdam ons leert in zijne Adag. Chiliad. 3. Cent. 4. Adag. 1. Alzoo ver- | |
[pagina 75]
| |
schiet ook dit Gedierte zijn verwe, gelijk het quaad laken van koleur verandert; waarom men ook gemeenlik zegt; 't is quaad laken dat zijn verwe schiet: Want in het eerste jaar na zyne uit-komste is het doncker-groen, en blinkende op 't voor-lijf, ligter groen op 't hoofd, op 't achter-lijf in den purpuren; en behouwd deze koleuren tot het tweede jaar; want dan word het swart als pik of git; maar boos-aardig daar by, zig beterende, als scherp-bier op den tap, of als de jonge wolven. Gelijk de booze menschen, ende bedriegers van quaad tot erger voort-gaan, als den H. Apostel Paulus van haar getuigt 2 Tim. iij. 13. of d' ongodlijke in meerder godloosheid toe-nemen. 2 Tim. ij. v. 16. Zoo zyn ook deze dieren uit-beeldzels van die na- | |
[pagina 76]
| |
tuurlijke, ende dierlijkke menschen, niet alleen van naturen quaad ende boos, maer zy groeien en nemen toe in boosheid, gaande van quaad tot erger t'elkens voort, van jaar tot jaar. Want in 't tweede jaar zijn zy zeer boos, niet alleen tegen de Rupzen, maar ook tegen den anderen, vegtende, en strijdende der tegen tot der dood, zonderling, als gy haar twee dagen hebt laten vasten: Gelijk men voor een spreek-woord zegt, dat 'er noit bly aan-zigt op eenen hongerigen buik stond, zoo staander ook booze koppen op de hongerige buikken van deze quade beesten. Als gy haar eyeren van mieren, of van vee-mollen voor-werpt, zoo bijten zy 'er terstond gantsch vinnig een gat in, en zuigen z' uit; gelijk de Wezeltjes of | |
[pagina 77]
| |
Eek-hoorntjes d'hoender-eyers, daarom Eyer-zuipers genoemt. Gelijk dit Dier alle Rupzes vyand is, en die zoukt te verslinden; zoo en is het ook alle dierens vriend niet; want het heeft ook zijnen vyand, die op hem gestadig loert, en hem zoukt op te slokken. Gelijk de menschen, welkers hand, gelijk Ismaels hand tegen alle was, als den Engel des Heeren aan Hagar voor-zeide, Gen. xvj. 12. de hand van vele tegen haar hebben, en van hare vyanden vervolgt worden. Zoo is 't met deze Dieren ook: zy hebben eenen hevigen vyand aan de vee-mollen; die maken omtrent dezer nesten hare loop-gragten, en loeren, en houwden neerstige wagt op haar, om haar te verslinden; gelijk zy de Rupzen van kant helpen; zoo | |
[pagina 78]
| |
word haar vergolden; gelijk zy andere vergolden hebben; ja 't gene zy aan de eyeren van de Vee-mollen hebben gedaan, als die jonk waren, dat doen de Vee-mollen wederom aan haar, als zy ouwd zijn: want die zijn sterker dan deze. Deze Worm-dieren nu zijn twee jaren ouwd, eer zy haar ter her-vorminge vougen: Van huid en veranderen zy haar noit wederom, ten zy, wanneer zy haar her-vormen; op die tijd schieten zy haar huid uit, als de slang haar vel; en dan worden zy heel wit; dan ziet men op beide hare zijden het begin van Vleugels; dog 't hoofd ende pooten zijn met een Vlies bedekt, dat allengskens met de pooten uit-groeit, en daar na af-gaat: dat vlies schijnt haar alleen tot bewarin- | |
[pagina *21]
| |
[pagina 79]
| |
ge harer leden te dienen, terwijle zy in den staat der her-vorminge zijn: en als zy nu daar uit-gekomen zijn, liggen zy als dood, zoo dat 'er geen leven of teeken van leven, als beweginge, aan te bespeuren is. Dezen Worm gaf ik de naam, om hem van andere te onder-scheiden, van Vee-mol-eyer-eter. |
|