Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars secunda
(1667)–J. Goedaert– Auteursrechtvrij
[pagina 42]
| |
(wes-halven ik 't den naam van Onvertzaagde gaf) aan-gezien 't niet ligt weg en loopt: op zijn agter-lijf voert het een pinne, die lijmagtig is; daar mede verweert het hem, en daar't die neêr-stelt, plakt het hem daar mede vast, dat het niet agter uit kan wijkken; dan trekt het hem in malkanderen, en weerd hem, als een man, met zijn voor-lijf, ende nijpers, die gelijk hoorntjes ofte tanden zijn. Om te weten, by wat voedzel dit diertje leefde, hebb' ik groote neerstigheid aangewent, en op dat ik het in 't leven behouwden zouwde, brood, meel, zuikker, verscheide groene kruiden, en water, om te drinken, voor-gezet; maar ten wilde nergens van prouven. Daar na bedenkkende, dat veel bloedelooze beestjes by Mieren, Schalje- | |
[pagina 43]
| |
bijters, en andere doode dieren leven, steld' ik het die voor, en onder andere eenen jongen schalje-bijter, in een yvoore doosje (alzoo ik wist, en onder-vonden hadde, dat veel diertjes van deze slag door 't houwt henen booren.) Hier in hadde dit diertje zijn vermaak ende lust, het at den Schalie-bijter van binnen uit, het kroop'er in, en 't span aan zijn agter-lijf een wooninge, als een kamertjen, aan de zijden zoo ruim, dat het hem daar in bequamentlik wenden ende drayen konde: en bleef in dit kamertje van den 21. van Oogst-maand tot den 9. van Braak-maand van het volgende Jaar: als wanneer der uit gekomen is, een gevleugeld diertjen, dat zeer schoon, en aan-genaam om zien was: | |
[pagina 44]
| |
de vleugeltjes waren aardig, maar zoo teer, dat zy met geen pençeel en waren uit te schilderen: 't hadde twee gouwde oogjes in 't hoofd: de vleugeltjes blonkken als peerlen-moer; het lijf was bleek-groen uit den blauwen: als het vloog stak het zyn hoofd om hooge, liet het lijf neer-waards hangen, en 't vloog met, en voor de wind weg, de vleugeltjes haar te groot en in de weg zijnde, zoo dat het die niet gebruikken konde; en 't leefde niet langer, als twee dagen, zonder eten, alzoo ik niet en wist, waar med' ik 't voeden zouwde. |
|