snel: En dit alles waarschynelijk uit groote vreeze van hare vyanden.
Het gaat met de Rupzen, gelijk met de menschen, ten op-zigte van dat zy noit van vyanden vry zijn; en byzonderlik met deze, de welke veel vyanden schijnen te hebben; maar inzonderheid de Meezen, die zo haast zy haar zien, haar op vatten en in-slikken. Dit weten zy ook wel, daarom en komen zy noit, of zelden voor den dag: zy en zijn ook niet zeer ligtelik uit haar wooninge te drijven, dan met geweld.
Deze Rupze, die ik op de 13. plaat hebbe uit gebeeld, hield op den 15. van Wijn-maand van eeten op, maakte haar van slijm en zand een wooninge, wierd van koleur verandert, en stelde haar tot veranderinge