Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars secunda
(1667)–J. Goedaert– Auteursrechtvrij
[pagina *11]
| |
[pagina 29]
| |
daar gewoon is op te zetten; uit welke zy, na dat het door de hitte van de Zonne genougzaam gebroet is, oorspronkelijk voort-komen. Gelijk elk Vogeltjen geern is daar 't ghekipt is; zoo is ook deze Worm veel-tijts op haar geboorte plaats; zy en vind het ook nergens beter, nog voor haar, nog voor hare kinderen; ja zy weet ook (dat verwonderinge weerdig is) dat het daar best voor haar is; en dat daar voor hare jongen, tegen dat sy sullen uit-komen, de kost al bereid wesen sal. Gelijk den Oyvaar aan den Hemel zijne gezette tijden weet, en de Tortel-duive, ende Kraan, ende Swaluwe, den tijd harer aan-komste waar-neemt, Jerem. viii.7. en gelijk de kleinste der aarde wijs, en met wijsheid wel verzien zijn, als de Mieren, die een on-sterk volk zijnde, efter hare | |
[pagina 30]
| |
spijze in den Zomer bereiden: de Konijnen, die een magteloos volk, nogtans haar huis in de rot-steen stellen: de Sprink-hanen die geen Koning en hebben, en efter alle uit-gaan, en haar in hoopen verdeelen: De Spinne-koppe, die met d' handen grijpt, en nogtans in de Palleizen der Koningen is; na 't getuigenisse van den wijsen Agur, Spr. xxx. vers. 24.-29. en Gelijk een Os zynen bezitter kent, en een Ezel de kribbe zyns Heeren, Jez. i.3: Zoo weet ook deze slag van Rupzen, door een natuurlijk in-geven, haar vande al-om-tegen-woordige, en al-werkkende Voor-zienigheid Gods in-gegeven, en, indien niet met reden, ten minsten met een gedaante, en voet-stap, van reden, of met jet, dat een gantsch zeer groote gemeinschap met de Reden heeft, en de Reden alder-naast komt, vergezel- | |
[pagina 31]
| |
schapt, haren gezetten tijd, en die wijslijk waar te nemen, om haar zaad daar te zetten, daar zy weet, dat haar nieuw-geboorne kinderen, de spijze hares bescheidenen deels, tot harer onder-houwdinge, vinden zullen. De Gods-geleerde merkken over het Werk der Scheppinge, Gods zonderlinge goedheid hier in aan, dat hy Voeder voor de beesten geschapen heeft, eer hy haar schiep. Dat is ook in't beleid van Gods Voor-zienigheid, die niet anders is, dan een vervolgde Scheppinge, tot des Heeren lof, aan te merken, dat hy eerst spyze voor de Dieren beschikt op der aarden, eer hy haar op de aarde brengt; op dat zy van honger niet en zouwden vergaan. Hier van hebben wy (om duisend Voor-beelden voor by te gaan) een | |
[pagina 32]
| |
gantsch-merkelijk Voor-beeld, het welk alleen ons in de plaatze van alle is, in de Jongen van deze Rupze: want zoo haast zy zijn uit-gebroet, en te voor-schijn gebragt, zoo vinden zy haar voedzel, daar zy by leven. Die de Vee zyn voeder geeft; en de Jong Raven, als zy roupen. Ps. cxlvii. 9. die versorgt ook dese jonge Rupsjes, van 't gene haar noodig is: want de Mieren setten op de tippen van de jonge scheuten van den Vliender-boom, mids-gaders op Pruim-scheuten, Appel- Peer- en Keerse-takken, en op de Aal-bezij-hagen, zekere vette, ende vrugtbare vogtigheid, waar uit groene, en ook wel swarte beestjes groeyen; uit welkers agter-lijf eenige vogtigheid uit-speuit, daar deze Vliegen na snakken, als een Visch na 't water, ja ra- | |
[pagina 33]
| |
zende dol na schijnen te worden; zoo dat zy deze vogtigheid gewaar geworden zijnde, die gragelijk, en gieriglijk op-slurpen; en wetende nu, dat'er deze beestjes zijn, die hare jongen tot voedzel strekken zullen, zoo schieten zy haar zaad op dit loof uit, en hier uit komen levendige diertjes, verzien met 6. pootjes, daar na krijgen zy lange vleugeltjes, doch ik en hebbe noit onder-vonden, dat zy vliegen; maar alleen, dat zy deze Rupszen ofte Wormen tot haar spijze zijn. Deze Wormen weten haar ontrent deze diertjes met list te vougen, en gaan der stil rond-om liggen, haar veinzende te slapen, ofte dood te zijn; zoo dat deze diertjes onnoozel, ende zonder agter-denkken, haar over 't lijf kruipen; 't welk als zy doen, zoo grij- | |
[pagina 34]
| |
pen haar deze Rupszen met haren scherpen bek, en zy zuigen ze uit, stekende hare snuite om hooge, gelijk de Hoenders haren bek in den wind, als zy drinkken; en by deze beestjes leven zy: by de Vliegen, die van haar komen, leven de Vogelen ten deele, gelijk de Menschen van de Vogelen, die zy vangen, of schieten. Deze beestjes zijn ook niet weinig voor de dood ver-veert, gelijk meest alle andere dieren; want zoo haast zy deze Wormen gewaar worden, kiezen zy't Haze-pat, en stellen't op het loopen, zoo rasch als zy konnen, gelijk de vreezagtige in den Oorloge, die liever bloo Jan, als doo man zijn; want die 't ont-loopt is vry. Dezen Worm nu zijn bekomste gegeten hebbende, zet hem stil, wel | |
[pagina 35]
| |
25. uren lank, van 's morgens ten 8. uren, tot 's anderen daags ten 9. uren; en voelende deze beestjes wederom over zijn lighaam kruipen, zet hy hem weer aan den disch; en verzadigt zijnde, tot ruste, niet anders dan of hy dood was. Hy steld' hem ter veranderinge, op den 12. van Braak-maand, aan een kleen bladjen, gelijk gy hem op 't midden van de plaat ziet af-gebeeld: en op den 15. der volgende maand, bragt hy een Vliege te voorschijn, de welke, na dat zy gekipt was, in het agtste deel van een uur, eens zoo groot wierd, als zy te voren was, en nader-hand vier dagen ende nagten nugter leefde. Deze Worm noemd' ik weegens zijnen aard den Luimaard. |
|