Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars secunda
(1667)–J. Goedaert– Auteursrechtvrij
[pagina 23]
| |
en Phlomos, of Phlomon by de Grieken) groeide; hebb' ik door ervarentheid bevonden, dat onder, en boven uit het blad zekere vette vogtigheid uit-vloeit; in 't midden van den Braak-maand (ook wel voor en na, doch op den 15 der zelve maand, ben ik dit gewaar geworden) waer uit een levendig diertje werd; dat op den 20 der zelfde maand een zeer klein wormtje was; in't midden hebbende een schoon helder water, uit den groenen, den Zapphyr gelijk, het welke door de wermte van de Zonne zagtelijk beweegt werd: den 24 der zelfde maand was 't geelagtig; ende den 27 was het schoon Oranje-koleurig, en hadde nu zes pootjes bekomen: op den 29 der zelfde maand kond' ik op 't agter-lijf, dat geel was | |
[pagina 24]
| |
32, en op het voor-lijf 8 swarte plekjes bescheidentlijk tellen. Deze diertjes eten niet anders, dan de wolle, die op het blad van dit Kruid groeit. Deze wolle met Veneetschen Therebinthijn tot Pillen gemaakt, en als een rookinge van onder gebruikt, geneest zekerlik de spenen of ambeyen. Dit is ook van my onder-vonden. Dit diertjen stelde zig om verandert te worden op den 30 der genoemde maand; dog, alzoo 't geen byzondere veranderinge en maakte, hebb' ik 't niet uit-gebeeld: want het groeide maar in de rondte uit, na dat het zig vast gezet hadde, en kroop uit zijn huidje op den 8 van Oogst-maand. Het was doe geel van koleur, met swarte plekjes onderscheiden, en rondagtig van gestalte. | |
[pagina 25]
| |
Dit's aan-merkkens-weerdig, datmen deze diertjes, als zy eerst beginnen geel te worden, ende nog geen pootjes hebben, van hare Vyanden vergeselschapt, of bezet, of omçingelt ziet. Deze zijn kleine Spinne-koppen, van gelijke groote, en koleur, met haar, waar door zy haar bedriegen, buiten alle twijffel. Deze Spinne-koppen komen uit het zelve blad voort, en verslinden deze diertjes in hare teedere jonkheid; Men zouwde zeggen dat zy Vrienden van deze beestjes waren, of altijd behoorden te wezen; alzoo zy van eenderley afkomste, kleedinge, en koleur met haar zijn; maar efter zijn zy haar geslagene Vyanden; Want zy eten ze op, en verteeren ze; gelijk de geveinsde Vrienden onder | |
[pagina 26]
| |
de menschen, haren naasten, haren Broeder, die uit eenen bloede, en van eenen oorspronk met haar is, vyandig zijn, onder schijn, ende den dek-mantel van vriendschap, hen wreedelijk beleedigende. Deze beestjens hebben daar-en-boven nog een anderen Vyand, die heel swart is, met een swarte scheere aan zijn voor-hoofd, die hy open, en toe kan sluiten, als hy wilt, en daar mede hy haar, en hare Vyanden, de Spinne-koppen, gelijk met eene sneé door-snijt, en het leven beneemt. Deze agte ik mede, gelijk deze beestjes, en de Spinne-koppen, uit het voor-genoemde blad haren oorspronk te hebben; want ik hebbe ze alle dry, nog zeer klein, en teeder zijnde op het blad gevonden; zoo dat ik niet an- | |
[pagina 27]
| |
ders van hare af-komst en kan oordeelen, dan dat zy uit het blad groeyen. Zy leven ook alle by de gezeide wolle, op dit blad groeyende. Gelijk de Natuur-kundige van de menschen zeggen, dat zy daar uit bestaan, daar uit zy gevoed worden; zoo mein ik ook, dat deze diertjes, deze Spinne-koppen, en dit swart dier uit dit blad, of de wolle die der op groeit, of uit beide tegelijk ontstaan, en bestaan, alzoo zy'er van gevoed worden. Deze wolle is door-lugtig als Krystal, en vertoont haar aan het oog; als iet, het welke met een voedzame kragt schijnt begaeft te zijn. 't Kruid zelf, zoo 't staat en groeit, schijnt altijd een tegen-gift te zijn tegen 't vergift, van de Slangen, ende wonden van haar gegeven: zoo 't waar is, dat M. del Obel | |
[pagina 28]
| |
Advers. Nov. Edit. Lond. 1605. pag. 242. ons verhaalt uit andere Artzen, dat zy onder-vonden hebben, dat de Wezeltjes tegen de Slange gevogten hebbende, en by na over-wonnen, en van haar gedood zijnde, haar met dit Kruid gevoet, ende daar door weder frisch geworden zijnde, den tweestrijd hervat hebben. Deze beestjes zouwde men, tot onder-scheid Noit zonder vyand, of Wolle-kruids-etertjes, mijns oordeels, mogen noemen. |
|