Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars secunda
(1667)–J. Goedaert– Auteursrechtvrij
[pagina 20]
| |
Lente door de hitte van de Zonne gebroet, en gekoestert zijnde, zulken slag van Rupzen uit-geeft, als deze is, die wy op het 9 plaat-blad na 't leven hebben uit-geschildert. Na dat ik onder-vonden hadde, dat deze Rupze tot harer onder-houwdinge Braam-loof at, van den aan-beginne, dat zy uit-quam, hebbe ik haar van haar gewoonlijk voedzel verzorgt, van den 6 van Mey-maand tot den 2 van den volghenden Braak-maand: Doe begon zy haar ter veranderinge te zetten: ende de zijde van het blad in 't midden door-gebeten hebbende, zoo dat het van zelfs toe-vouwde, spon zy 't vast toe, tot hare wooninge ende rust-plaatze, om daar in hare veranderinge te ondergaan; vougende der nog eenige bla- | |
[pagina 21]
| |
deren by, tot harer meerder verzekeringe, om van de Vogelen wel bewaart te zijn, die haars gelijke tot haar aas gewoon zijn te gebruiken, daar by zy ten deele leven. Deze Rupze dan, hare veranderinghe op den 3 van Braak-maand aan-gevangen hebbende, in gestalte, die u het midden van de plaate vertoont, bragt op den 21 der zelfde maand een witjen of een uiltjen voort: Dit was grauw van koleur; end' als het nu eerst gekipt was, hield'et zig zeer stil, niet anders dan of het dood was: maar daar na vloog het geswind, als een pijl uit een boog. Als deze uiltjes in het wilde vliegen, zijn zy wegens hare gauwigheid niet wel te vangen: maar vande vlugt vermoeit zijnde, gaan zy gemeenlijk onder tegen 't loof aan zitten; waar | |
[pagina 22]
| |
uit het schijnt, dat zy de hitte van de Zonne niet wel verdragen konnen: maar zy zijn hard tegen de kouwde; want ik heb ze in 't hertje van de Winter op hare zit-plaatze menig-maal betrapt. Wes-halven ik haar de naam van Harde-pelzen gaf. Zy konnen ook vry wat lange vasten: want dit uiltje leefde zonder eten, van den 12 der maand, tot den 30 dag, 18 dagen en nagten: en doen scheide'et der uit, by ontstentenisse dat het niet te eten en hadde, ende ik niet en wist, waar mede ik't in leven behouwden konde. |
|