| |
| |
| |
13
Het moderne proza (1929)
Het begin van Marsmans tweede periode als redacteur van De vrije bladen, waar hij met ingang van januari 1929 weer in de leiding was opgenomen, werd gekenmerkt door zijn ijveren voor een vernieuwing van het vaderlandse verhalende proza. Als voorbeelden stonden hem daarbij Cendrars, Dos Passos, Döblin en Ehrenburg voor ogen. In een manifestachtig artikel in het aprilnummer formuleerde hij zijn eisen: ‘De vurigheid en het enthousiasme behoeven volstrekt niet afwezig te zijn in het komende proza (dat waarachtig niet alleen zakelijk is) maar zij zullen de typische hardheid van zuiver proza niet kunnen vervluchtigen. [...] Het nieuwe proza zal opnieuw verhalend en feitelijk zijn, en zijn moderniteit onopzettelijk ontlenen aan zijn schrijvers, die door de hardheid en de fantastiek van den tijd zijn bewogen.’ Drie maanden eerder had hij al laten zien hoe die theorieën naar zijn mening in praktijk gebracht moesten worden, toen hij in het januarinummer zijn verhaal ‘Bill’ publiceerde. Stijl, sfeer en couleur locale sluiten aan bij uitingen van vitalisme en nieuwe zakelijkheid van over de grenzen. Het evenwicht dat Bill bereikt tussen beheerste berekening en spontaan gevoel, zijn oversteek van de oude wereld naar de nieuwe, zijn op het niveau van het verhaal de vertaling van Marsmans ideaal voor het proza, dat vurigheid, enthousiasme en hardheid tot een synthese moet brengen.
Of ‘Bill’ daarmee als verhaal geslaagd is, is een andere zaak. E. du Perron, Marsmans vaste adviseur sinds 1931, vond in ieder geval van niet. Aan zijn oproep het verhaal niet op te nemen in het Verzameld werk heeft Marsman gevolg gegeven (E. du Perron. Brieven VI, Amsterdam 1980, p. 251). Een zelfde lot trof het evenzeer door Cendrars geïnspireerde verhaal ‘Campo’. Zie verder deel I, p. 228 e.v.
| |
Bill
1
Bill hing op het achterdek over de reeling; hij keek naar Victor, een vierjarig springpaard, dat omhoog werd getakeld. Ze hadden beneden ontzaglijke moeite gehad hem de box in te drijven; telkens weigerde hij, en
| |
| |
retireerde met schichtige sprongen. Bill vond het beroerd, vooral voor Victor, zijn lievelingspaard in het transport van zes hunters, die hij naar New-York moest vervoeren; maar hij was er al bang voor geweest: Victor was ontzettend lastig en schuw; schrikachtig bij de geringste futiliteiten, werkelijk of ingebeeld: hij steigerde soms voor een plas, voor een stuk papier. Nu stond hij, trillend nog van doorstane emotie, de ooren gespitst, verward en hulpeloos in de box, die zweefde tusschen lucht en water. - Net een hert, dacht Bill voor de duizendste maal, wat een beenen! Hij had er Corrie grinnikend mee geplaagd, dat haar beenen bijna zoo mooi waren als die van Victor.
- Kom maar, jongen, zei Bill met de volle keelstem van horsemen, hij is braaf, en hij streek hem kalmeerend en bemoedigend over den hals.
De box was neergezweefd op het achterdek. Bill voorkwam, dat Victor een raam nam en uitbrak, en bracht hem naar een van de boxen, die voor de zes paarden apart op het achterdek waren gebouwd.
| |
2
Tergend langzaam maakte de ‘Rotterdam’ zich los van de kade. Bill stond op het achterdek; de paarden waren verzorgd; hij leunde rookend tegen de box en keek den avond in over het water. De stad trok langzaam voorbij, ze werd dunner langs de twee oevers: nog een paar werven, wat tanks - maar het minderde al. In de verte werd zij een grauw laaggebergte, doorspikkeld met trillende lichten. De rivier, bruin en groen woelend, werd wijder en stiller. De nacht donkerder.
Bill werd weemoedig. Hij kon het niet langer ontkennen. Eerlijke menschen voelen dat in hun keel en in hun buik. Bill herinnerde het vaag en voorbijgaand aan het uitgeholde gevoel op de steilste hellingen van de 8-baan, maar dat was tegelijk iets geweldig opzweepends geweest door de spanning.
Dit niet; dit was beroerd en verwijfd, maar niet meer te onderdrukken. Herinneringen en de realiteit van het oogenblik warrelden flitsend door elkaar heen. Hij dacht aan thuis, en aan Corrie; aan de tallooze keeren, dat hij gespijbeld had om door het hek van de rijschool de officieren te zien oefenen; aan de shows later, aan zijn eigen werk, aan de enkele paarden, die hij zelf had gehad, en aan de vele die hij had gereden; hij kende ze allen nog, stuk voor stuk; hij zou ze kunnen uitteekenen; maar dat hoefde niet: hij kende ze nog allemaal, en van sommigen had hij een kiek in zijn zak. Hij herinnerde zich de kuren van Meta, die prachtige merrie; de zwevende stepgang van Hunter, die hij in de hoogeschool
| |
| |
had gereden; Duchess, die kleine zwarte rekel, die alles van zich aftimmerde; niet te houden was die knol geweest, in het begin, laat staan te rijden, meneer. Alles had hij er aan geprobeerd: allerlei tuigen, hoofdstellen, bitten en stangen, maar geen beginnen aan, sir. Hij was ten einde raad zelfs een oogenblik op het punt geweest de spaansche ruiter te nemen, maar dat plan verwierp hij toch weer; hij vond dat eerlijk gezegd een bewijs van onmacht als dresseur, en buitendien beulen. Zelfs den opzet gebruikte hij niet... Toen dacht hij weer aan Corrie, en weer aan thuis, aan zijn geboortedorp en de bosschen en heiden daar om heen; boom voor boom, pad voor pad kende hij ze. Acht jaar lang had hij ze, soms dagelijks, doorkruist. Acht jaar lang. Dat lag nu achter hem. Voór hem: de oceaan, the Far West, de onzekerheid... als hij een geschikte baan er kon krijgen, kwam Corrie hem na. Wanneer zou dat zijn? -
Terwijl hij de box binnenliep, om nog even alles te controleeren, zag hij zichzelf, glimlachend, als de jongen uit de Wild-West-film: ‘De Laatste Cowboy’; de explicateur brouwde tragisch: ‘... acht jaar later...’, de muziek gonsde smartelijker, de meisjes in de zaal verfrommelden vochtige zakdoekjes... Alleen de meisjes? Verrek! Bill stak een chiefwhip op en floot de Valencia; maar die was ook al niet vroolijk...
| |
3
Naast zijn kooi stonden portretten; eén groot, van Corrie. De rozen, die zij hem mee had gegeven, erbij. Groote roode rozen. Hij voelde zich rot in één woord. Niet nader te omschrijven. Na heel lang wakkerliggen en woelen, dommelde hij in. Hij huilde een beetje. Droomen deed hij zwaar, en ook rot.
| |
4
Victor was ziek, of liever gezegd gewond. Helga, dat loeder dat naast hem stond, had zijn rechter voorbeen beschadigd. Stom eigenlijk om die twee naast elkaar te zetten, vond Bill achteraf, maar naast wie moest Helga dan staan? Die lag altijd te donderen. Bill begreep niet, waarom ze dat kreng niet maar liever thuis hadden gelaten, maar het was een puik springpaard, that's true. Geen hindernis was haar te hoog, geen parcours te zwaar; zij nam de triple-bar-met-de-sloot met het grootste gemak, zwevend en zonder fouten; in den ring weigerde ze nooit; maar daarbuiten en vooral op stal: een kreng, in eén woord; maar springen als een fontein.
Bill vertroetelde en verzorgde Victor alsof het zijn vrouw was. Trou- | |
| |
wens, ná enkele menschen, hield hij het meest van paarden. Dancings, tooneel en concerten, tennissen, zwemmen en andere sporten - het háálde voor hem niet bij paarden. Hij zette elk half uur de straal van de waterleiding op de wond en omwikkelde haar met compressen. Ze genas langzaam. Bill verpleegde de ruin dag en nacht; ze moest weer volkomen fit voor de show zijn. Hij sliep weinig, die nachten, want hij waakte bij Victor. Dan las hij, behalve de brieven van Corrie, die hij vrijwel van buiten kende, Het Paardrijden van Xenophon, zijn lijforgaan, zooals hij het noemde. Dat was éen der drie deelen van zijn bibliotheek (en nog wel een klassiek, troefde hij terug, als zijn broers vroegen, of hij nog kon lezen-en-schrijven).
- Nu weer wat lezen, anders werd hij te week, en er was hier al water genoeg.
Hij zat op een kist bij Victor in de box. Nu en dan rolde eén der andere paarden zich om. Een doffe bons tegen het tusschenschot. Soms hinnikte er eén. Verder hoorde hij niets dan het ademhalen der dieren en het stampen van de machines. De nachtelijke gesprekken tusschen Victor en Bill waren vol vertrouwelijke herinnering en weemoed. Maar het gewonde voorbeen genas.
| |
5
De nacht voor zijn aankomst te New-York kon Bill niet slapen. Hij stond op, en ging naar het dek. Het was een prachtige nacht zonder wind, maar vol sterren. De hemel was rond een staalblauw. Alleen de Melkweg leek een sluier, een nevel. De zee was vrij glad. Bill stond aan de reeling, en tuurde soms in de verte, en soms naar omlaag in de rustige deining, die door haar loome gelatenheid nog wijder, en misschien nog machtiger leek dan bij storm. Maar storm had hij goed beschouwd nog niet meegemaakt. Hij peinsde, niet zonder een vaag verdriet, en niet zonder heimwee. Waarom het ontkennen? Maar de reis had hem goedgedaan. Hij was weinig met de passagiers omgegaan, veel met de paarden, en met zichzelf. Omgang met menschen verwarde hem. Nu lag het zwaartepunt van zijn, van hun leven in hem zelf, en als het ware in zijn hand; al kon een bovenmenschelijke macht het ontwrichten naar willekeur. Maar dat verontrustte hem niet. Integendeel: het beveiligde hem. Maar voor zoover het van hém afhing, voelde hij het niet meer als een troebel warnet van verwikkelingen waarin hij min of meer weerloos verstrikt lag, maar als een apparaat dat nauwkeurig luisterde naar zijn hand. Goed, de toekomst was volkomen onzeker, maar de
| |
| |
zekerste toekomst is óok onzeker, want morgen slaat de bliksem of een paard je misschien op slag dood. Of iets anders. Nee, dat verlamde hem niet. Hij zou zonder omhaal, of omzien naar links of naar rechts, doen wat hij doen moest. Alles aanpakken, maar als het kon paardenwerk. Voor thuis en voor Corrie; en voor zichzelf. Bill voelde zich vaster geworden: door het besluit naar New-York te gaan en zoo met alle verwarringen van het verleden te breken, door de betrekkelijk groote rust - op die drie nachten met Victor na - van het leven aan boord.
De zeewind, de lucht hadden niet alleen zijn huid schoongeveegd. - Hij floot, maar het klonk zwak en gewild, want in zijn hart was hij niet zonder weemoed; maar vastbesloten en klaar. Hij zweeg. De ruimte, de nacht en de zee waren groot, open en sterk. Bill dacht aan Corrie. Nu sliep ze. Of was het daar dag?...
| |
6
‘Over New-York kan ik weinig schrijven, schreef Bill; ik vind het leelijk. Parijs is veel mooier, en Londen veel drukker, doordat hier haast geen auto-bussen zijn. Alleen 's avonds is het een sprookje door de lichtreclames. Mijn hotel is slecht; mijn bed is vol beestjes. Ik heb liever anders...
Ik heb een show meegemaakt - nog niet de groote, diè begint morgen pas - in een manege, en mijn eerste indrukken opgedaan van het amerikaansche rijden, en van de paarden hier. De paarden zijn werkelijk schitterend. Er zijn types bij met een gang, een stel beenen, een moyens, een temperament, enorm! Ik zou bijna zeggen: nog chiquer dan in Engeland. Maar het rijden is over het algemeen méer dan bedroefd en schandalig. Niets geen gevoel voor wat een paard kan en is, en voor geen cent werkelijk hippisch gevoel in hun duvel, niets, niets, niets. Dressuur kan hun niets schelen, zij jakkeren maar. Forward on, that's all. Beat him over, or pull him down in his mouth. Ik zat me te ergeren en te verknijpen. Zoo krijg je een knol die voor de slacht nog te slecht is wel over een hindernis. Je ranselt ze maar. Het is werkelijk bar. Ik ben benieuwd, hoe zij het continentale rijden beoordeelen zullen...’
| |
7
's Morgens was Bill al voor dag en dauw in de manege; dan leefde hij op, bij zijn paarden. Want New-York beviel hem maar half, en wat hij van het amerikaansche leven zag evenmin. Hij hield niet van steden, om
| |
| |
te beginnen, en niet van haast, tenminste niet van dit soort hurry: iedereen liep hier als een hardlooper. Of was er overal brand? - Bill haalde half-medelijdend zijn schouders op, en ging de stal binnen.
Daar stond Victor, zijn favoriet, de prachtige vos-ruin. Hij hinnikte en draaide zijn kop om, toen Bill binnenkwam.
- Goeien morgen, Vic, hoe bevalt het jou in de U.S.A.? Niet al te best, zeker. Mij ook niet, Vic, om je de waarheid te zeggen. Ik vind het een rotland, maar allo - we slaan er ons wel doorheen. Jij bent bon-af, trouwens, old chap, jij smeert ‘m weer over een dag of tien, of ga je nog naar Chicago? Dan heb je meteen die schreeuwleelijken hier, die geld-enwindbuilen een lesje gegeven in manieren, en in continentale begrippen van gaan en van een hindernis nemen en zoo. Maar ik vrees, Vickie, dat die kaffers, onder ons gezegd, dat gaan van jou, en het rijden van ons, maar half zullen apprecieeren...’
Hij pompte, en floot maar wat. Hij zou de paarden, vandaag vooral, eens tip-top wasschen en poetsen, toiletteeren en bandageeren, want morgen begon de show. 's Middags moesten Victor en Helga den ring in. Vijf dagen duurde de show. Dan gingen de paarden en de ruiters misschien nog naar Chicago, maar vermoedelijk niet; en rechtstreeks weer naar Holland terug. Dan was hij alleen...
- Alla, bonk! op zij. - Dat was natuurlijk Helga weer, dat loeder. Maar een volmaakt springpaard, dat gaf hij toe. Hij hield niet van Helga, maar van alle zes maakte die toch de beste kans, vooral hier, waar, waar meer op kracht en snelheid werd gelet dan op verfijnde en geëquilibreerde dressuur. Barbaren, die Yankees! -
| |
8
Is New-York drijfzand? Is het een duivelsch raderwerk, dat alles vermaalt? Is het een woestijn? Ja, het is een woestijn, -
Sidney Hotel, 269 W. 65th Street. Bill ligt wakker in bed. Door zijn venster springen de waaiers der lichtreclames, dreunt de elevated, dreunt, zingt, klaagt en dondert New-York. - Metropolis, mompelt Bill. Om in te verzuipen. Want het zijn niet zoozeer de afzonderlijke giganteske verschijnselen, die hem benauwen - de skyscrapers, of de complexen van skyscrapers, of het enorme gemechaniseerde verkeer. Dat is het niet. Het is zelfs de totale atmosfeer niet, voor zoover hij kan onderscheiden. Het is New-York, beslist Bill. Het is niet anders te zeggen: het is New-York, en New-York is een monster: het vreet je op, het slikt je in, het
| |
| |
spuwt je uit. Dan ben je een vuil dwarrelend stuk papier, niet eens een nummer zooals ze wel zeggen, maar een vod, zonder nummer, en haveloos; eenzaam. Verrekt eenzaam...
Over vijf dagen is hij alleen in New-York.
- Bijt op je tong, Bill, niet krimpen.
Staat zijn moeder daar naast zijn bed?
Ja; ze zegt:
- Je moet nu gaan slapen, Bill; morgen moet je vroeg op.
- Ja, dat is zoo, zegt Bill, maar kunt u slapen, als dat ding om de minuut door je kamer rijdt?
Bill heeft de pest aan de elevated, en een beetje ook aan zichzelf. Hij is toch een held om te doen alsof hij droomt, dat zijn moeder daar naast zijn bed staat. Maar dat doe je, als je alleen bent.
| |
9
De show wordt gehouden in een overdekte manege. Van 10 uur 's morgens tot 's avonds 12. Vijf dagen, vijf halve nachten. De arena is 's avonds verlicht. De tribunes zijn vol: eén geweldige, golvende ellips, overgoten met booglicht en plekken schaduw. Officieren in strakke, gegalonneerde uniformen, getrest, zilvergrijs, donkergoud. In zwart en rood, zwart en geel, zwart en blauw. Velen in khaki, velen in grauw, veel mannen in evening-dress. Vrouwen, negers, allerlei slag horsemen, pickpockets, jockey's, heerrijders, staljongens, bookmakers, managers, trainers. Eén enorme, duizendkleurige zee.
Vlagen sensatie doorsidderen schokkend de hellingen van het amphitheater; stormen en rimpelingen doorwoelen en overhuiveren het. Geld en hartstochten, eerzucht, veilheid, venijn, roem, bloei en ontbinding doorkoortsen de rangen. Levens worden ingezet en verspeeld, fortuinen ingezet en gewonnen, plotseling, duizelingwekkend stijgend tot aanzien, waan, macht. -
Tusschen de woelende, duizendkleurige heuvels van het amphitheater ligt de arena, de ring. Tien hindernissen, 110 deelnemers. Internationaal springnummer.
Bill zit hoog op de tribune.
| |
10
Helga is in den ring, eén stuk actie, beheersching, talent, zekerheid. De
| |
| |
man die haar rijdt, doet dat goed. Rang, daar neemt ze den muur. Feilloos. Bill zit te trillen. Helga moet winnen. Helga wint ook. Misschien dat dàt hem beklemt. De onverschilligen winnen. Juist tegen de Yankees, tegen iedereen trouwens. En de beulen, en de -
- Mooi, Helga, mooi! -
Bill is koud op zijn rug. Helga wint. Geen paard vóor haar heeft zoo weinig fouten gemaakt; en haar tijd?
De man naast hem kijkt op zijn chronometer...
- Laat dat maar, mompelt Bill, je denkt zeker, dat zij nog weigeren zal voor de sloot, waar haast iedereen weigert. Geen zweem van kans, sir. Helga weigert nooit.
Maar ook dit denkbeeldige gesprek met zijn buurman, dat hij zichzelf hoort voeren naast zichzelf als het ware, terwijl geen stap, geen beweging, geen gevaar van Helga en haar ruiter hem ontgaat, verlicht hem niet, en verzoent hem niet met Helga. Natuurlijk, tegenover Yankees verdedigt hij haar; en tegenover zijn buurman doet de chronometer dat wel. Hij denkt zeker, dat zij niet zóo snel gaat, als het lijkt, omdat zij kalm gaat, schijnbaar. Of nee: niet schijnbaar, werkelijk, werkelijk kalm. Maar voor hemzelf wordt een verdediging van Helga, van haar indifferentie, haar tact, haar doorgevoerde onaandoenlijkheid en beheersching, een kwelling. De onverschilligen winnen. Helga wint, Victor niet, hij niet. Hij misschien later pas, veel later. Als zijn schrille impulsiviteit, zijn slingerende spontaneïteit overwonnen zijn... Hij heeft er geen vrede mee...
- Helga! Helga!
De duizenden om de arena juichen.
- Helga!
Bill juicht, juicht, juicht...
| |
11
Maar een klein verdriet blijft doorbijten in zijn hart. Soms prikt het alleen maar, soms schrijnt het; soms wordt alles donker in hem. Nu bijt het, niet nijdig, maar vrij regelmatig.
Eén ding staat vast: hij wil zijn stijl van rijden niet gaan veranderen. Hij zou het trouwens niet kunnen, vermoedelijk. Ontrouw aan Saumur? Dat alvast niet; en zeker niet terwille van de Yankees. Hij voorziet een hardnekkig verzet tegen zijn stijl-principes, tegen zijn methode van dressuur, tegen zijn vorm. Afgunst zal dat verzet verharden en taai maken, hard en taai. Want in hun hart zijn de Amerikanen jaloersch op het europeesche rijden, voelt Bill. Ze benijden ons onze souplesse, onze
| |
| |
beheerschte verfijning, onze beschaafde en overwogen stijl. Zij rijden niet, als je het goed beschouwt, ze ranselen en worden gereden. Nee, dat is de quaestie niet. De superioriteit van het europeesche rijden staat vast, en die stijl zal hij handhaven, totdat hij barst. Maar zijn beklemming ontstaat uit iets anders: uit de strijd tusschen gevoel en verstand, denkt Bill, uit de tegenstelling tusschen Victor en Helga; van Victor houdt hij, Helga bewondert hij; maar de resultaten bewijzen, dat een soort paard, een natuur als Helga, en de manier waarop zij gereden wordt - dat hoort bij elkaar - beter is. Victor is gevoelig, spontaan, onmiddellijk en zoo, en Helga als het ware mathematisch. Wat zei Jan ook weer altijd?
- Mathematica is ook poëzie.
Dat had hij onthouden. De rest geloofde hij wel.
| |
12
Bill sjokte de trappen af van de tribune. Hij hoopte in een bar in de buurt een kennis te vinden, een schilder, die hij aan boord had ontmoet. Een uitstekend paardenkenner, intusschen, en misschien ook een uitstekend paardenkenner, intusschen, en misschien ook een uitstekend schilder.
De bar was heet, zwaar-geparfumeerd, rookerig. Gonzend-rumoerig. Bill zocht den schilder; met moeite wrong hij zich tusschen de tafeltjes door, rondom zoekend.
- Hallo, Bill!
Ah, mooi, daar was hij.
* * *
Mr. Woodward en Bill praten na over de show.
- Helga ging geweldig, zegt Mr. Woodward.
- Ja. Bill stemt toe, maar het gaat niet van harte. Hij rookt straf. Plotseling wil hij erover spreken.
- Ik hou niet van Helga, eerlijk gezegd, valt hij uit, ze is mij te koelbloedig, te berekend, te - Victor is veel spontaner. Maar de resultaten van Helga zijn beter, dat is zoo. Mr. Woodward glimlacht.
- Ik zal je eens wat zeggen. Bill. Helga is heelemaal niet koelbloedig en berekend en mathematisch; of liever, voorzoover ze dat is, wordt haar gevoel daar niet door verzwakt en haar temperament niet uitgedoofd. Integendeel...
- Integendeel? valt Bill in, en zijn vraag protesteert...
- Ja zeker, integendeel, vervolgt Mr. Woodward: jij ziet teveel in Helga, en in de manier waarop ze door Mr.... I don't remember his
| |
| |
name... wordt gereden, en in alles, misschien, een strijd tusschen spontaneïteit en beheersing, tusschen onmiddellijkheid en berekening. Dat bewijst - je neemt het me wel niet kwalijk nietwaar, ik zeg het uit vriendschap en juist omdat ik groote verwachtingen van je heb, ook als ruiter - dat je gevoel nog niet volkomen vast is, en misschien ook, dat je berekening, je intellectueele functies nog niet sterk genoeg zijn. Want dan bestaat er geen tegenstelling meer tusschen die twee, althans geen vijandige. Door de kritische werking van je hersens, door wat jij geringschattend mathematische berekening noemt, wordt je onmiddellijk gevoel, je intuïtieve spontaneïteit gezuiverd en versterkt. Het wordt je toch niet te philosophisch?...
- Nee, zegt Bill, ik begrijp het wel.
* * *
Ontmoedigd hangt hij in de elevated naar zijn hotel. Hij denkt nog over hetgeen Woodward in de bar heeft gezegd. De man meent het goed, maar hij, Bill, wìl die opvatting niet aanvaarden. Hij en Victor en alle gevoelmenschen zullen het dan misschien altijd blijven verliezen, maar in ieder geval worden zij geen automaten. Door berekening wordt je gevoel niet verzwakt, maar gezuiverd, zei Woodward, en Jan, vroeger: mathematica is ook poëzie. Hij kent dat geklets: (a + b)2, het binomium van Newton, de logarithmen gevoèl, poëzie nog wel?! - Ze kunnen verrekken.
| |
13
Bill denkt aan Corrie, aan den laatsten middag, dat zij samen hebben gereden over de hei en door de bosschen. Het was prachtig herfstweer, koel en zonnig, en ruim. Dat was het prachtige van den herfst, volgens Bill: tegelijk koel en zonnig; tegelijk ongelooflijk brons, en blauw, en geel en wijnrood van kleur, en niet broeiend en giftig de atmosfeer en de tinten, zooals in den zomer; en niet zoo zat, niet zoo dik. Tegelijk helder en melancholisch; tegelijk wazig-intiem en ruim, haast doorschijnend. - En daar dan door rijden, met Corrie!
Waarom was het ondenkbaar, dat zij den volgenden herfst hier zou zijn, niet in New-York, of desnoods wèl in New-York, maar liefst in een kleine cottage - ‘Holland Cottage’ - ergens buiten. Waarom zou hij nu ook niet eens boffen en geluk hebben, stom geluk of wijs geluk, liever gezegd. Puur geluk...
| |
| |
Bill fantaseert, en langzaam overglijdend van oever naar oever tusschen waken en slaap, ziet hij een klein houten huis aan den rand van een bosch staan; hij rijdt er op af, over een groene, grijsgroene vlakte onder brandende zon. De wind rent vooruit, in een wervelend tempo. Bill stormt hem na: een razende donderwolk van stof en galop.
Vlak voor het huis houdt hij in. Een stem springt op uit de zonnebloem:
- Hallo, dear!
| |
14
Droomen zijn geen bedrog. -
Bill heeft ontzaglijk gewerkt 's morgens vroeg, voor de show. Nu is het eerste nummer begonnen, den derden dag.
Hij hangt ergens op de nog slecht bezette tribunes, die bij stukken kaal zijn als een aangevreten karkas. Hij slaapt. Ja waarachtig, hij slaapt, 's morgens vóor elven, terwijl er gereden wordt Hij is moe.
Met een schrik wordt hij wakker. Wat is er? Wie is dat?
- Mr. van Hooven, stelt Woodward voor.
- Mr. Crawford.
- I'm so pleased... Ik heb u zien rijden, zegt Crawford, ik vind het prachtig. Wilt u bij mij komen werken? Ik heb twaalf paarden. U kunt er meer krijgen, of minder. Ik laat U geheel vrij. U krijgt een huisje. Ik woon buiten, zomers tenminste, in de buurt van Providence, tusschen de heuvels. Niet ver van de zee. Over de rest worden wij het wel eens...
| |
15
Bill is zijn pet kwijt, en zijn hoofd eenigszins. Donderend rent hij de trappen af van de tribune. Hij springt in een taxi, ademloos schreeuwend:
- To the next post-office. Quick!
Hij zingt in de open taxi, hij danst, hij dendert. Zijn hart slaat tegen zijn ribben als een vogel binnen zijn kooi. Toe vooruit, vlugger! Voor het eerst is een Yankee hem te sloom, voor het eerst is New-York mooi, heel mooi, prachtig, prachtiger dan Parijs! Toe vooruit, slak!
- Stop! -
Met twee sprongen schiet hij het portiek in. O ja, nog betalen...
- Hier, pak aan, gauw; nee, allright, allright, hou maar...
De chauffeur wijst bedenkelijk naar zijn voorhoofd.
| |
| |
Ho, natuurlijk weer wachten, queue maken, natuurlijk... Eindelijk staat hij, het dertiende lid van de lintworm, voor de opening van het loket. Hanepooten dansen: heb een ba... O nee, die kaffer verstaat geen Hollandsch. Have a job, Bill.
| |
16
‘Ik zit hier nu twee maanden, en het bevalt mij uitstekend. Crawford is zeer geschikt. We zijn het weleens oneens over verschillende hippische kwesties, maar hij laat mij volkomen vrij, en geeft het later ruiterlijk toe, als hij zich vergist heeft. Ik heb nu tien paarden op stal, plus een ponny. Vier tuigpaarden, prachtige goudvossen, hackney's, die ik ook met zijn vieren voor de coach wil hebben, op den duur. De rest springpaarden. Prachtig materiaal, maar soms verkeerd aangepakt en soms nog heelemaal groen.
De omgeving is prachtig, heuvelachtig met schitterende vergezichten van sommige punten...’
| |
17
Bill moet rijden op éen der grootste shows, te Brockton. Hij heeft er al enkele meegemaakt, waarop het ging, zooals hij voorzien had: hij viel wel in de prijzen, maar ten volle waardeerden de Amerikanen zijn europeesche stijl niet. Maar ten slotte, als hij nu in Brockton de kortste tijd maakte in het springnummer, en de minste fouten, moèst hij wel eerste zijn. Dat was een eenvoudige rekensom...
De horse-show in Brockton, met die in Springfield de grootste in de u.s., is een onderdeel van de Brockton fair. Die bestaat uit allerlei exhibitions, rennen, draverijen, auto-races en horse-shows. Voor Bill is natuurlijk de horse-show de hoofdzaak; hij zal in verschillende springnummers uitkomen met West-Chester, zijn favoriet; en voor West-Chester is dit de éerste gróóte show.
| |
18
Mr. Crawford zit op de tribune, in spanning. Over vijf minuten komt Bill in den ring met West-Chester, in het groote springnummer. Er zijn al verschillende prachtige paarden over de hindernissen gegaan, haast zonder fouten, in een vliegend tempo. Zou West-Chester dat ook doen? Crawford geeft hem geen groote kans.
| |
| |
Hij is tevreden over Bill, zéér. Bill wordt een voortdurend beter en rustiger ruiter. Het krachtige regelmatige buitenleven heeft hem geequilibreerd. Hij is gaan inzien, dat Woodward gelijk had: door beheerschte berekening is het gevoel te versterken en te verfijnen. Langzaam, moeizaam heeft hij het erkend, en met het omschakelen van zijn inzicht is zijn natuur en zijn stijl langzaam gewijzigd. Hij wordt vast, kalm, klaar; en hij blijft gevoelig en spontaan. Neen, Crawford is zeer tevreden over hem, maar hun opvattingen loopen nu en dan vrij sterk uiteen en met name over de manier waarop West-Chester moet worden gereden hebben zij zeer verschillende inzichten...
Bill danst den ring in, in een korte galop. West-Chester onder hem is één stuk actie, spronglust, vivaciteit. Zij wordt geregeerd door Bill's knieën en beheerscht door zijn kalmte. Wervelend galoppeert zij op de hindernis af. Diep buigt hij erover, en als hij hoog boven de palen zweeft, smelt Crawfords beklemming, en stijgt zijn vertrouwen: West-Chester gaat beter dan ooit. Bill rijdt haar geweldig; alsof het een spel was, zoo licht. -
| |
19
Bill staat voor den spiegel. Hij lacht. Hij is bruigom. Straks rijdt hij in zijn Whippet naar New-York. Morgen komt Corrie met de ‘Veendam’. Soms gelooft hij het niet. Het is geen droom, maar een sprookje, vindt Bill. De laatste acte van ‘De laatste Cowboy’. Married.
- I want to be happy...
Alleen kniesooren houden vol to the bitter end.
Hij houdt vol to the happy end.
Bill fluit, neuriet en brult. Tien variaties op het onuitputtelijk thema: to the happy, happy, happy, happy end... Hé Bill, wat leuter je nou? To the happy beginning, toch zeker. O ja, never mind: de bedoeling was goed, maar the happy beginning heeft geen rhythme. Dan maar wat anders, zonder woorden, wat kunnen hem woorden verrekken.
‘Romance sans paroles...’
Bill staat een uur voor den spiegel. Vijf maal heeft hij zijn das verstrikt, zijn pochette hervouwen, zijn scheiding verscherpt. Eindelijk geeft hij het op: heelemàal mooi wordt hij toch niet.
| |
20
Bill neemt de hindernissen in het zware parcours - dien Zaterdagmor- | |
| |
gen van zijn trouwdag - vrijwel zonder fouten, maar zijn tempo is treurig. Vier uren duurde die rit. Om acht uur start hij per elevated van zijn hotel. Om negen uur staat hij aan de kade. Om tien uur wordt de ‘Veendam’ verwacht. Om elf uur breekt Corrie door de controle. Om twaalf uur dansen zij de trappen af van het stadhuis...
| |
21
New-York, 7-V '27.
Married
Bill and Corrie.
(De vrije bladen van januari 1929)
| |
Campo
Vier mijl uit de kust ging het vrachtschip ‘Schagen’ voor anker. Het was middag, ondragelijk heet. De deining ging hoog, zooals haast overal op de kust van West-Afrika, en de zee is ondiep, en ten Noorden der linie vol banken. Alleen bij Douala, Sapelli en Lagos kan een schip van den diepgang der ‘Schagen’ zelf de rivier op, maar bij Douala moet het dan wachten op het getij. - De barkas werd gestreken en een stuk of wat surf-boats: er was lading voor Campo; maar niemand wist waar het lag.
Niemand zàg althans waar het lag; want nergens werd de nauwelijks zichtbare kustlijn door iets onderbroken, dat op een dorp leek, of op een gehucht. Zij bleef, aan het eind van den oceaan, egaal-schemerend, zachtgebogen, maar nergens flikkerde het gloeiende zonlicht witter, krijtachtiger, scheller; nergens schitterde het terug van een huizenrij of een loods...
De surf-booten waren geladen, elk met acht negers bemand. De neger-crew, zestig man ongeveer, was in Freetown aan boord gekomen. In hun rusttijden huisden zij op het achterdek; daar sliepen zij ook, en daar vraten zij rijst; daar zongen en neurieden zij uren lang door de looden schemering van den avond de gelaten, eindeloos-doffe eentonigheid van hun liedjes, die ook hun werk begeleidt. Zoodra zij aan boord zijn, vragen zij of wij Port Harcourt zullen aandoen. Ja? hun oogen flikkeren, hun witte tanden grijnzen. Port Harcourt is hèt groote negerbordeel, het aardsche negerparadijs.
De barkas sleept de surf-boats. Wij varen in de richting van Campo, want al is het onzichtbaar, de ligging is nauwkeurig bepaald. - Dáár
| |
| |
moet het zijn, zegt de stuurman, die naast mij in de barkas staat, dáár - en hij wijst in de lijn van zijn kijker, waarmee hij doordringend den einder aftast. - Maar we zijn er nog niet... Plotseling komt er een ondoordringbare mist op, die onmiddellijk de kustlijn, en achter ons ook reeds de ‘Schagen’, zelfs de surf-booten op een paar meter afstand, volkomen onzichtbaar maakt. De mist slokt ze op, lost ze op. Dan breekt de tros, en de surf-booten drijven, een klein uur lang ongeveer, misschien vlak bij ons, misschien vrij ver weg, hulpeloos rond op het grauwe water, in den grauwen damp van den mist, die afstanden, richtingen, schepen en kusten vervaagt.
Het is heet; nooit is het in dit vale, vergiftigde klimaat zoo ondragelijk heet als bij regen. De mist régent nu, loodrecht neerbrekend en stroomend - en de ruimte, het grijze mistende ruimtelooze stuk ruimte van wolken en regen wordt een dreunende waterval. In drie tellen zijn wij doorweekt, en doodmoe, loom en geradbraakt, en door een loodgrijze moeheid, die onze aderen rondkruipt, vergiftigd; bedreigd en beangst door koortsen en ziekten, reptielen, insecten, torren, kakkerlakken, muskieten, luizen en mieren, door besmetting en waanzin, aan boord en aan wal. De halve bemanning is ziek. -
De regen wordt dunner, de mist klaart op. Wij zien weldra de kust weer, en dan, vrij ver weg, ook de ‘Schagen’. Wij vinden de surf-booten weer, en sleepen ze, met een nieuwe tros, in de richting van Campo, dat nog aldoor niet zichtbaar wordt.
* * *
Campo is een bord. Vijf groote letters op een plank, die dertig duim hoog is, en een meter breed. CAMPO. Het is vastgespijkerd op een palmboom en het wordt bewaakt door een neger. Deze neger staat ons te woord. Hij heeft de ‘Schagen’ voor anker zien gaan en begrepen dat er lading voor Campo was. Hij draagt een geweer op zijn schouder, en om zijn middel een doek. Hij is daar van alles tegelijk: magistraat, kustwacht, douane, maar lezen of schrijven kan hij niet. Daarom kan hij de lading ook niet vergelijken met het cognossement, en ons dus ook niet uitklaren. Maar hij is schrander geweest. Hij heeft, zoodra hij begreep dat er lading voor Campo was, een man in een cano de rivier opgestuurd naar de planters voor wie de lading bestemd moet zijn. Zij zijn de eenige Europeanen daar in den omtrek; hun plantage ligt dagen ver rijden te paard door het oerwoud van de naastbijzijnde nederzetting Cribi.
* * *
| |
| |
De barkas en de leege surf-booten gaan naar de ‘Schagen’ terug. Het is stil aan boord; het wordt schemer. Wij lieten de beide Franschen in de hut van den neger achter met een paar vrouwen, wat bier, een kist en een kandelaar. Daar zijn de papieren in orde gemaakt.
De schemering groeit, als een damp, een miasma, een koorts. Broeiend stijgt zij op in het oerwoud, vaal en verstikkend hangt zij boven de zee. De branding is lichter geworden, de golfslag wordt langer. Over de gladde groene en grijze ruggen der golven schiet de barkas snel vooruit. De oceaan sluimert. De avond is stil en wijd. Plotseling gloeien de lichten der ‘Schagen’ op uit den schemer en verscherpen de koers. De schemering donkert nu snel; de hitte wordt zoo moogelijk nog dichter; misschien ook voelen wij haar nu nog sterker, nu wij moe en stil liggen op den bodem van de barkas, half tegen het boord. Het boegschuim vliegt sproeiend voorbij. De nacht wordt nog wijder, stiller en donkerder. Wij zijn somber en zwijgzaam. Totdat de stuurman zegt:
- Maar alles liever dan het leven van die twee Franschen. Hoe lang zitten die kerels daar nu?
- Acht jaar.
- Jezus Maria, acht jaar! Acht jaar lang cacaoboonen planten, negers ranselen, met die zwarte meiden naar bed. In die stikkende hitte, in die damp. Wekenlang liggen ze ziek aan de gele koorts. Elken dag kunnen ze de tropenkolder krijgen. In het hospitaal in Douala ligt nu een kerel al drie maanden aan één stuk te slapen. Nona. En die verrekte muskieten, die giftkevers, die kakkerlakken, die luizen, die mieren. En hoe lang zitten ze d'r nóg? Misschien nog 'es acht jaar. Nog 'es acht jaar cacaoboonen planten, apen schieten, negers ranselen, met zwarte meiden naar bed. En dat in die hitte! - Ik noem het levend verrekken ...
In een der surf-booten schreeuwt een aap. De negers neuriën, dof en eentonig. De golven neuriën, dof en eentonig. De avond is zwart. Wij hooren, zeer regelmatig, den stampenden slag van de motor in de barkas, en onafgebroken het vliegende scheren der golven vóór langs den boeg.
(De vrije bladen van december 1929) |
|