| |
| |
| |
12
Gedichten 1924-1928
De eerste drie van de in deze afdeling opgenomen gedichten, sluiten nauw aan bij de poëzie die Marsman in 1925 bundelde in Penthesileia, in het bijzonder bij verzen als ‘De vreemdeling’ en ‘De laatste nacht’. De volgende twee gedichten geven een beeld van de katholiserende tendenzen in Marsmans poëzie, zoals die ook in ‘Heimwee’ en ‘Crucifix’ te vinden zijn. ‘Sky-writer’ werd gepubliceerd achter het in afdeling 11 herdrukte interview met Albert Kuyle, en refereert aan Paradise regained, een bundel die in het vraaggesprek uitgebreid aan de orde kwam.
| |
Verlangen
daarachter gij vergleden zijt
naar 't land van uwen versten droom
en ongerepte eenzaamheid -
die telkenmalen reeds den dood,
die riep, scherelings langs de kust ontzeilde,
de bocht van uwen vrede nooit bereiken?
noch ooit de zware zeilen strijken
(De gids van november 1924)
| |
naar den dood
met den schemer om de kroon des haars,
en met den avond schaduwend omhangen,
komt gij, u buigend, mij gansch ontvangen -
| |
| |
zijn dit de golven nog uwer haren,
(De gids van november 1924)
| |
Consolatrix
voordien door niemand aangebeden of verhoord,
nam zij, dien nacht, waarin hij zich,
door angst en weerzin weerloos overmand,
aanklaagde en vervloekte en voorgoed verwierp
(en in het zwart der handen zijn gelaat begroef)
beschermend op in harer armen heul,
en streelde hem en borg hem... weg
aan haar barmhartig hart -
zwevende allengs, ontvoer hij, sluimerend
naar het lethargisch heilgebied van
| |
| |
en zij, nu zelve welhaast sluimerend,
zag, dat hij, binnen haar armen
ingevouwen als een bloem in blad,
ademt haar ongeboren kind zoo
schuldeloos binnen (de donkere handen van)
(Hs. LM M 278 H.1)
| |
De zwarte kruistocht
Toen de wereld al ouder was, en het leven vergaan,
bleven boven de duisternis twee harten staan.
zij mochten niet sterven vóór zij hadden verstaan
wat zij misdreven - en vergeven, wat zij hadden misdaan.
en boven de wateren en gletschers der hemelwand
stonden zij roereloos-starend en uitgebrand.
zoo hebben boven den zondvloed gestaan
de zwarte zon en de zwarte maan. -
toen trok in een weerlicht hun leven samen, en trok voorbij
en zij krompen ineen, en zochten de namen, maar zij
vonden die niet; en hun hoovaardij en hun euvelmoed
werden niet genoemd, en ook niet geboet.
en het duizelend bliksemend oogenblik van den witten tuin
van het Paradijs naar den dood verging als schuim.
en de woeste stormnacht van eeuwen en eeuwen
geleek een ijl en kortstondig sneeuwen -
| |
| |
boven de afgronden bleven zij staan
als een zwarte zon en een zwarte maan.
zoo gingen zij schuldeloos en schuldig verloren:
- Christus, zijt gij om niet geboren?
al hebben wij heel ons leven verdaan
in trotsche zonde, en er is geen vergeven, - is er geen vergaan? -
toen begon naar een vluchtend einde een duister zweven:
de zwarte kruistocht door het eeuwig leven. -
(Hs. in bezit Arthur Lehning)
| |
De uittocht
Toen viel de deur dicht, en dreunde
nog na. hij hoorde achter zich
een gewond dier, dat kreunde -
dat is zij, zei hij zacht, en het scheurde
nog verder, maar hij liep al door,
zijn voeten namen hem mee,
hij ging langs een eindlooze rij
van ramen, die hem met groote, doode
oogen aanzagen, en aan vele zwarte
deuren voorbij, waarop hij soms
een naam las, en soms niet -
naar een onachterhaalbaar einde,
een met elken tred meeverschuivend verschiet.
(Hs. in bezit D.A.M. Binnendijk)
| |
| |
| |
‘Paradise lost’
Tegen den engel heeft hij gezegd
toen hij de Poorten achter hem sloot:
ga niet van haar weg, zij mag
niet alleen zijn vannacht.
en tot zichzelven heeft hij gezegd:
nu vouwt hij haar witte handen ineen -
hij geeft haar een zachten naam.
hij legt een koel laken om haar heen
en prevelt haar biddend in slaap.
hij zal wel heel zacht voor haar zijn, heel zacht.
ik kan dat nu niet meer doen.
moet het laatste woord van een liefde dan zijn:
goedennacht? goedennacht?
(Hs. in bezit D.A.M. Binnendijk)
| |
Sky-writer
Soms zijn ‘De Gemeenschap’ en ik schatrijk,
dan geef ik een koninkrijk
voor een goeden naam voor mijn verzen,
en mijn vrienden betalen mijn eerste hemelsche reis.
Ik stijg op, en ik schrijf op de staalblauwe lucht
in veeren die achter mijn toestel sneeuwen:
‘Ik schreef: ‘Terug naar 't Paradijs’
en ik zweef blinkend, lichter dan lucht,
boven mijn verzen in vogelvlucht
(De gemeenschap van augustus-september 1928) |
|