zelfs bij naam niet meer kennen, zullen in hunnen trekken en oogopslag, en den bouw der gewrichten, hoezeer die in de vermenging van mijn bloed met slecht bloed mochten worden verminkt, hun hoogen oorsprong niet meer herkennen. Slaan zij nog acht op het ras van hengsten en stieren, stellig sinds lang niet meer op dat van mannen: zij vertalen immers de oorspronkelijke woorden bloed, drift en geslacht door de veege verschrompelde termen hunner ontmande merglooze taal: ziel, geest en hart?
Ik moet in woedende schaamte erkennen, dat ik, die een roofdier ben voor het dorre vee van vandaag, den vergelijkenden toets, die mij meet met de maat waarmede voorzaten zich onbezorgd lieten meten, niet straffeloos kan doorstaan. Zij waren, nu zes eeuwen her, onverschrokken roovers en avonturiers, en onverwoestbare schuimers in de taveerne des levens; zij beheerschten vanuit de adelaarsnesten hunner burchten niet enkel de wegen des handels te land en te stroom, maar zoo oneindig veel verder dan hun rooftochten ooit hadden gereikt, waren de slechte naam en faam, die van hun brandschatten, plundren en ontucht, in verwilderde of beschroomde woorden gewaagden, hun werkelijke aanwezigheid spoorslags vooruitgejaagd, dat zij lachend en ongemoeid, vele dagreizen ver, de gebieden bestreken, die vale angst en verbijstering ijlings hadden ontruimd.
In later eeuwen, verhalen en kronieken, matigden zich hunne uitspattingen aanmerkelijk, maar zij, die op de tournooien van Worms en Straatsburg, schier onbedreigde zegepralen bevochten; die in den wapenhandel, de jacht en de krijgskunst ongemeen en gelijkelijk waren bedreven; die ter kruistocht meetrokken om der wille van een onstuimig, onbegrensd avontuur, en geenszins om haar goddelijk doel, zij hadden toch nog in de zestiende eeuw als meest ontaarden en verdoolden telg een zo wraakzuchtig en onverdroten piraat, dat De Ruyter van hem getuigde, dat hij alleen reeds in de Middellandsche Zee de aanwezigheid van een beschermend smaldeel voor de handelsvloot onontberelijk maakte. - Schaamte en woede bestoken mij, als ik een hunner gedenk, want ik moet onomwonden erkennen, dat ik geen hunner in kracht, trots en moed evenaar; en ontroostbaar wordt mij te moede, wanneer ik bedenk dat de tijden waarin zij leefden, de volle gelding en ontvouwing hunner levenskracht mogelijk hebben gemaakt.
De twee vorige eeuwen was mijn geslacht, door woekeraars bestolen, en door omwentelingen niet minder verarmd, naar het bloed een nog ongemeen krachtig, landadellijk huis, dat op zijn uitgestrekte goedren in Saksen, goeddeels met bronzen bosschen begroeid, het rustige, late