Daar zou Ernst zijn, om haar antwoord! Ze kon en wilde hem nu niet zien, omdat ze niet durfde uitspreken het oordeel, dat hem vernielen zou; waarvoor zij zelf zou beven, als ze het zeide.
Weg holde ze, de gang in, en den doorloop versperrend hield ze Dien tegen; fluisterde, bang dat hij het buiten hooren kon:
- Als 't meneer Verhorst is, dan zeg je, dat ik niet thuis ben, hoor! Dien knikte begrijpend, slofte verder naar de deur deed langzaam open.
- Juffrouw Jenny thuis? vroeg hij, al binnenstappend.
- Nee meneer, loog Dien strak, de juffrouw is uit, naar juffrouw Verklaveren geloof ik, om te oefenen voor vanavond.
Mismoedig week hij terug, en stapte kort-groetend de stoep af, de straat op; in gedachten liep hij voort.
Hé, dat was wel curieus,... Tilly was de stad uit tot vanavond, dat had hij 's middags terloops gehoord; dus daar kon Jenny niet zijn,... dan toch thuis?! Ze wilde hem niet ontvangen!... Aha, hij begreep... ze durfde 't hem niet zeggen. Zou dan al z'n gevlei, z'n complimentjes over haar zang en pianospel, haar dansen en tennissen, z'n bloemen en briefjes vergeefsch zijn... Vergeefsch ook z'n geveinsde hartstocht, z'n heele comedie van dien avond te voren, toen hij haar had gezworen z'n trouw, z'n liefde betuigd met laaiende woorden, met 'n vloek! Het bonkte in zijn hoofd, als 'n zelfverwijt en 'n minachting tegen haar preutschheid, dat heel z'n opzet mislukt was.
Nu zou ze hem toch nog ontgaan, die mooie vrouw, met haar ranke, maar weelderig-volgroeide lijf, met haar naam als artieste, met haar geld!
Ze bleef dus bij die uitspraak, die hem zoo belachelijk voorkwam, door haar met innige overtuiging, met schrijnenden weemoed gezegd: ‘Ernst, ik geloof niet, dat het bestaat, dat twee zielen elkaar àltijd liefhebben.’
In z'n eenvoud had het hem toen even geraakt, 'n oogenblik teleurgesteld, in z'n vast geloof aan overwinning. Maar toen ze erbij voegde, met 'n zachte streeling in haar stem:
‘Maar morgen zal ik je zeggen...’, toen had hij weer z'n zekerheid herkregen... Hun ineengegrepen handen hadden gesidderd, sprakeloos was hij weggegaan.
En nu!... Tusschen z'n grimmig-getrokken lippen spuwde hij 'n vloek! Hij zou d'r breken...
* * *