Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel IV. Tochten in het Kafferland 1776-1805
(1932)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekendIII Geschiedkundige aanteekeningen over Zuid-Afrika(1760-1795.)In 1760 werd de rivier, die nu Oranjerivier heet, door blanken voor het eerst bezocht. Tevergeefs zocht men aan de overzijde naar machtige inlandse rijken. Stellenbos had in 1762 (evenals in 1710) van een zware brand te lijden, en in 1768 van een overstroming. De loop van de rivier werd veranderd om het gevaar te verminderen. Goeverneur Rijk Tulbagh overleed in 1771. Zijn opvolger stierf op de reis naar de Kaap. Toen werd Joachim Baron van Plettenberg aangesteld, die waarnemend Goeverneur was geweest. Hij was aan het bewind tot 1785. Zijn bestuur viel zeer af bij de vaderlike regeering van Tulbagh. De ambtenaren begonnen zich steeds meer te verrijken ten koste van de Kolonisten, die hun waren alleen aan de Compagnie, en dan tegenlage prijzen, konden verkopen. Onder zijn bestuur leed de Grosvenor schipbreuk. De Visrivier werd de Oostgrens van het distrikt Stellenbos, de Boesmansrivier de Oostgrens van het distrikt Swellendam. Een bepaalde Noordgrens voor het Stellenbos-distrikt was er niet. Blanken woonden bij de Kamiesberg, de Nieuwveldbergen en de Sneeuwberg. Zo ver van de Kaap werd de band met de Compagnie steeds losser. Ze wensten kerken, drostdijen, scholen en vrijstel- | |
[pagina 326]
| |
ling van krijgsdienst te Stellenbos, daar ze hun plaatsen niet onbeschermd konden achterlaten wegens de Boesmans. Van Plettenberg's reis diende om zich op de hoogte te stellen van de toestand. Zijn grenspaal duidde de Zeekoerivier als uiterst Compagnies gebied aan in het Noordoosten, zoals de Grote Visrivier de grens ten opzichte van de Kaffers werd. Plettenbergbaai werd de nieuwe naam voor een der baaien. Gordon en Paterson doopten in 1779 de Grote Rivier Oranjeriver. De Kangogrotten ontdekte men in 1780. Tochten tegen de vee-roovende Boesmans werden telkens ondernomen. De eerste Kafferoorlog was van 1779-1781. Kommandanten als Joubert en Ferreira dreven de Kaffers over de Visrivier, maar ze kwamen in groter aantal weer terug. Adriaan van Jaarsveld kreeg toen het opperbevel. Hij maakte wagenlagers, dreef de Kaffers terug en er kwam vrede. In deze tijd valt de vierde oorlog van de Republiek tegen Engeland. (1780-1784.) Frankrijk steunde de Republiek, o.a. door het zenden van een vloot onder Pierre André de Suffren St Tropez. De Nederlandse handel leed sterk in deze jaren; de schulden van de Compagnie stegen onrustbarend. Daar tijdens de oorlog geen geld uit Nederland kwam naar de Kaap, gaf de Regering geldswaardig papier uit. De Kolonisten klaagden steen en been, ze zonden een deputatie naar Nederland, maar verbetering van de toestand kwam er niet. De nieuwe Gouverneur Van de Graaff (1785-1791) had opdracht een groot aantal troepen aan de Kaap te houden en versterkingen te doen bouwen. Hierdoor stegen de uitgaven sterk. Enkele verbeteringen werden ingevoerd: wijnboeren mochten hun wijn naar Nederland uitvoeren, op voorwaarde dat deze in Compagnie-schepen vervoerd werd, Mosselbaai werd een uitvoerhaven van graan voor het Swellendam-distrikt, te Plettenbergbaai kwam een houtwerf, waar timmerhout uitgevoerd werd. De stichting van een nieuw distrikt, Graaff-Reinet was geen sukses; de nieuwbenoemde Landdrost was geheel ongeschikt voor zijn ambt. Het distrikt was veel te groot om het goed te kunnen besturen en men klaagde dat de Compagnie niets gaf voor de betaalde belastingen, zelfs niet voldoende bescherming tegen de Kaffers. Toen er een sterk kommando tegen de Xosa optrok, kwam er uit Kaapstad bevel om het kommando te ontbinden. Het Goevernement wilde in geen geval oorlog met de inboorlingen. Zo liep in Graaff-Reinet alles in de war en in Swellendam was er al even weinig ordelik bestuur. | |
[pagina 327]
| |
Van de Graaff's kostbare verdedigingswerken bewerkten zijn terugroeping; de bouwwerken lagen stil en tweeduizend soldaten verlieten Zuid-Afrika. Kommissarissen-Generaal Nederburgh en Frykenius bleven bijna een jaar (1792-1793) aan de Kaap om ingrijpende verbeteringen aan te brengen, maar de resultaten waren onbetekend: en vermindering van de jaarlikse schuld van de Kaapse ommeslag, gelijke verdeeling van de belastingdruk, toestemming om producten naar Indië te verzenden en walvisvangst als bestaan te kiezen, het stichten van een bank van leening om de arme bevolking te helpen, e.d. De veediefstallen door Boesmans verminderden iets, doordat een krachtig kommando eenige honderden Boesmans doodde in gevechten. De nieuwe Landdrost in Graaff-Reinet, Maynier, meende dat natuurvolken als de Kaffers met zachtheid en vriendelike woorden tot ordelike buren zouden kunnen worden gemaakt. Dit bleek anders. In 1793 kwam een groote bende Kaffers over de Visrivier. Ze stalen vee, verwoestten boereplaatsen en vele blanken werden door hen doodgemarteld. Swellendammers kwamen hun verwanten te hulp (tweede kafferoorlog, 1793) maar veel leverde deze tocht niet op, vooral door onhandigheid van Maynier. Na een paar gevechten en het terugnemen van wat vee werd op een vergadering met de Xosa-hoofden vrede gesloten. Alle voordeel was aan de zijde der Kaffers, tot grote ontevredenheid der burgers van Swellendam en Graaff-Reinet. Sluysken zette als Kommissaris-Generaal het werk van Nederburgh en Frykenius voort. Zijn taak was moeilijk, èn door wat in Europa voorviel, èn door de toestand van de Compagnie, èn door de ontevredenheid der Kolonisten. De gebeurtenissen in Noord-Amerika en in Frankrijk deden hun invloed gevoelen, de Republiek der Vereenigde Nederlanden hield in 1795 op te bestaan, de Kolonisten verjoegen de Landdrosten van de twee verste districten. In Graaff-Reinet kreeg Adriaan van Jaarsveld het bestuur in handen, in Swellendam werd een ‘Nationale Vergadering’ de hoogste macht. Het Kaapsche schiereiland versterkte men tegen overval van vreemden en een troepenmacht werd gevormd, bestaande uit pennisten (schrijvers, boekhouders en andere Compagniedienaren) en Pandoeren, een troep Hottentotten en kleurlingen in soldatekleeren. Aan het hoofd der troepen, ongeveer 1250 man, stond Kolonel Gordon. Plotseling verscheen een Engelse vloot voor Simonstad onder Admi- | |
[pagina 328]
| |
raal Elphinstone, aan het hoofd van de troepen stond Generaal-Majoor Craig. De opdracht van de Prins van Oranje om de Kaap door Engelsen tegen Frankrijk te doen verdedigen vertrouwde men niet en men besloot tot verweer. Zelfs van Swellendam en Graaff-Reinet kwamen Kolonisten te hulp. Onderhandeld werd er veel, gevochten weinig. De overmacht der Engelsen was te groot, vooral toen er onder Generaal Clarke nog 3000 man bijkwamen. Simonstad werd verlaten, ook het versterkte kamp bij Muizenberg en 16 September 1795 bezetten bij overeenkomst Engelse troepen Kaapstad en het Kasteel. Dit was het einde van het bewind van de Oost-Indiese Compagnie over Zuid-Afrika. | |
(1795-1803).Elphinstone, Clarke en Craig regeerden in den beginne gezamenlik. De distrikten de Kaap, Stellenbos en Swellendam voegden zich terstond onder Brits bestuur. Ambtenaren deden de eed van trouw aan Koning George III voor zolang Zijn Majesteit de kolonie in bewaring zou houden. De Graaff Reinetters echter wilden als ‘zelfstandige republiek’ in vrede leven met het Britse bestuur. Het nieuwe Goevernement ging hier niet mee akkoord. Een uit Kaapstad toegezonden Landdrost werd te Graaff-Reinet niet erkend en de door hem gehesen Engelse vlag haalden de Kolonisten neer. De Landdrost kon te Kaapstad gaan melden dat de bevolking in Graaff-Reinet weigerde zich onder Brits bestuur te stellen. Craig, die nu alleen het bewind voerde, verbood het zenden van goederen en kruit naar Graaff-Reinet. Hij wapende Hottentotten tegen de Kolonisten, de Graaff-Reinetters raakten onderling verdeeld, een groot Engels leger trok al tegen hen op, maar toen kwam opeens bericht van onderwerping. Hulp uit Indië aan de Graaff-Reinetters gezonden bereikte hen niet. Een uit Nederland gezonden vloot om de Kaapkolonie te heroveren werd in 1796 door de Engelsen in Saldanhabaai genomenGa naar voetnoot1). In ditzelfde jaar 1796 verklaarde het Engelse ministerie dat de Kaap niet aan Nederland zou worden teruggegeven, maar dat het land een Kroonkolonie zou zijn. Van alle Kolonisten werd toen de eed van trouw ge-eist. | |
[pagina 329]
| |
De Graaff-Reinetters bleven ontevreden. Toen in 1798 de krijgsvoorraden der Engelsen te Kaapstad door een brand vernield werden, dachten de Boeren op de Oostgrens dat er voor hen geen gevaar van Britse zijde meer bestond. In het begin van 1799 werd Adriaan van Jaarsveld gevangen genomen, omdat hij weigerde zich te komen verdedigen tegen een aanklacht een ontvangbewijs te hebben vervalst. Door vrienden werd hij op weg naar Kaapstad bevrijd. In Graaff-Reinet vormde men een kommando, maar niet allen sloten er zich bij aan. Het kommando moest zich overgeven, sommige Kolonisten kwamen er met een boete af, anderen werden gevangengehouden te Kaapstad, velen vluchtten naar Kafferland. De gevangenen te Kaapstad zijn pas in 1803 vrijgekomen. Adriaan van Jaarsveld wachtte de doodstraf, maar de waarnemende Goeverneur Dundas liet het niet tot terechtstelling komen. Van Jaarsveld overleed in gevangenschap. De inboorlingen veroorzaakten de Engelsen veel last. Met Gaika sloot het Goevernement een overeenkomst, waardoor de grensboeren tegen Kafferinvallen beveiligd zouden zijn. Gaika kwam in oorlog met een ander hoofd, Ndlambe. De laatste kwam over de Visrivier, Hottentotten sloten zich bij hem aan en opnieuw hadden de Boeren op de Oostgrens vreselijk van de plunderaars te lijden. (1799). Kommando's riep men op, Engelse troepen hielpen mee, Dundas zelf nam het opperbevel op zich en Maynier kwam mee om weer zo'n ‘vrede’ te bewerken, wat hem in dit jaar ook gelukte. Kaffers en Hottentotten mochten in het Zuurveld blijven wonen en als beloning kreeg Maynier de hoge post van Kommissaris over de Graaff-Reinet- en Swellendam-distrikten. Intussen had men aan de Noordgrens overlast van Hottentotten. Maynier's dwaze vriendelikheid jegens de inboorlingen bracht de grensboeren tot wanhoop. Ze moesten het aanzien hoe Pandoeren, dus kleurlingen en Hottentotten, de kerk te Graaff-Reinet als kazerne misbruikten en Maynier er niets tegen deed, ook al smeekte men er om. Er kwam weer opstand, nu alleen om Maynier weg te krijgen. En eindelijk, na lang aandringen, riep Dundas Maynier terug, waardoor de rust weerkeerde. Aan de Kaap bleef Maynier in ere. Toen aan de Kaap bekend werd dat in 1801 te Londen besloten was bij het spreken over vrede tussen Engeland en Frankrijk, dat de Kaap niet Brits zou blijven, wilde Dundas dat het land in rust zou zijn als de overgave aan de Nederlanders plaats had. Maar een tocht tegen de Kaffers, waarbij | |
[pagina 330]
| |
Tjaard van der Walt en zijn zoon sneuvelden, leverde niets op in 1802 en de toestand in het verwoeste Graaff-Reinet-distrikt bleef even treurig als te voren. Intussen was van de beloofde vrije handel en vrije markt voor de voortbrengselen niets gekomen, de ambtenaren trokken, evenals in Compagniestijd allerlei voordelen en het tussenbestuur had tot een bedrag vän £ 99.000 aan geldswaardig papier doen aanmaken. Bescherming tegen inboorlingen was er niet, inkwartieringen benadeelden de Boeren zeer en door uitvoer van koren op onoordeelkundige wijze was men hongersnood nabij. Zoo was de vrede van Amiens de Boeren wel heel aangenaam en onder de Bataafse republiek, die van 1795 tot 1806 bestaan heeft, hoopte men een betere toekomst te gemoet te gaan. Generaal Dundas ontsloeg alle Kolonisten van hun eed van trouw aan Koning George III, in Februarie 1803 woei de vlag van de Bataafse Republiek te Kaapstad en een bidstond hield men uit dankbaarheid. | |
1803-1806.Kommissaris-Generaal Uytenhage de Mist nam als gemachtigde van het Bataafse Goevernement de kolonie van Engeland over. Hij had tot taak er een bestuur in te stellen, dat overeenkwam met de nieuwe denkbeelden van die dagen. Hij stelde Generaal Janssens aan als Gouverneur. Deze beide mannen hebben in de korte tijd van hun bewind (De Mist vertrok al in 1804) veel goeds tot stand gebracht, zowel voor de Kolonisten als voor de gekleurden. De Mist stelde goede rechtspraak in, een kommissie om landbouw en veeteelt te behartigen. Vrije handel werd toegestaan; op ingevoerde goederen werd een kleine belasting geheven; de civiele dienst werd verbeterd en twee distrikten, Uitenhage en Tulbagh, werden gevormd. Huweliken mochten voortaan voor de Landdrost gesloten worden inplaats van alléén te Kaapstad. Er kwam een postdienst tussen Kaapstad en het binnenland. Gelijke rechten wat Godsdienst betreft kregen allen die een Opperwezen erkenden. De Mist's Kerkorde van 1804 gaf voorschriften en bepalingen voor goed bestuur van de kerk. Er kwamen Gouvernementsscholen, zeer tegen de zin van velen die liever kerkscholen wilden, daar ze vreesden dat het onderwijs ongodsdienstig zou zijn. We zagen hoe de Regering belang stelde in de Moraviese zendingstatie | |
[pagina 331]
| |
Genadendal en in die van het Londense Zendinggenootschap Bethelsdorp Met de Kaffers trof men een goede regeling. Opnieuw brak de oorlog tussen Frankrijk en Engeland uit (1803). In Januarie 1806 kwam een grote Britse vloot naar Zuid-Afrika met 6600. soldaten onder Generaal Baird. Bij Blauwbergstrand landden de troepen. Generaal Janssens deed al het mogelijke om de kolonie te verdedigen. De Kolonisten, tevreden over zijn bestuur, hielpen hem dapper, maar in de slag bij Blauwberg was de Britse overmacht te groot. Janssens trok met een deel van zijn troepen naar de bergen van Hottentots Holland. Intussen werd Kaapstad overgegeven bij de kapitulatie van Papendorp (nu Woodstock) op 10 Januarie 1806. Daarna kapituleerde ook Janssens. Hiermee eindigde het Nederlands gezag over Zuid-Afrika. |
|