gave, en menige nuttige wenk, ongetwijfeld de lezers welkom, vond in de noten een plaats. Dat een zó zeldzaam merkwaardig stuk als H.J. Wikar's reisverhaal kon worden afgedrukt, danken de bewerker en alle belangstellenden aan de vaderlandslievende schenking der Van Plettenberg-papieren aan het Rijks-archief te 's Gravenhage door de Heer W.H. van Braam. Dat zijn voorbeeld in wijde kring navolging moge vinden!
Dankbaar worden hier ook die allen herdacht die de Gordoncommissie, onder leiding van Dr. H.P.N. Muller, steunden, waardoor de Gordonverzameling voor Nederland kon worden verkregen. Die tekeningen, van onschatbare waarde, geven een toelichting die nergens elders te verkrijgen is. Wat van dien aard in plaatwerken verscheen, is verre van juist. Zo zal men bijvoorbeeld van de plaat No. 1 (in ‘De Eerste Schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indië’ Linschoten-Ver. deel VII) geen goed denkbeeld krijgen hoe een Hottentot er uit ziet, terwijl de Gordontekeningen juist uitmunten in nauwkeurigheid. Een ogenblik dacht ik er over alle platen en kaarten achter in het boek (de twee delen zijn als één boek geschreven en slechts om praktiese redenen niet in één lijvig werk verschenen) bijeen te voegen, maar verwierp dit denkbeeld om twee redenen: eerstens verlevendigt een plaat tussen de tekst de lezing en vervolgens gaf de geschiedenis van het voorgestelde verlof tot opname in deel XI van Gordontekeningen, waar men voorstellingen heeft van wat overeenstemt met hetgeen een eeuw tevoren eender bestond. Zo loopt het Hottentots-wijf (Plaat 2) uit Gordon's tijd als haar voorzaat uit Simon van der Stel's dagen in het binnenland (niet als de meiden der Strand lopers natuurlik!) deed; de Saldanha Baai- en Baai Fals-kaarten geven de ligging der voor 1700 genoemde plaatsen, die men elders vergeefs zocht; dat de Koedoe en de Giraf niet veranderen behoeft wel niet gezegd; Valentijn's kaart, in de achttiende eeuw verschenen, is naar een voorbeeld uit omstreeks 1690; de Rietvallei werd gebouwd en aangelegd naar het eenvoudige en duidelike voorschrift van 1685 en is op de tekening van 1780 te zien zoals de toestand was vlak na de aanleg. Ware een er reeds omheen ontstaan dorp erbij afgebeeld, dan was de tekening niet in deel XI opgenomen, maar in het volgende. Wat de inboorlingen-groepen betreft, die vertonen
hetzelfde beeld dat honderd jaren vóór Gordon dichter bij de Kaap te zien was, zoals de tekst de lezer leert.
Nog zij hier vermeld dat de Koninklike Bibliotheek in Berlijn terstond met grote bereidwilligheid handschriften uit De Mist's en Lich-