Acolastus
(1956)–Guilielmus Gnapheus– Auteursrechtelijk beschermdLatijnse tekst met Nederlandse vertaling
[pagina 220]
| |
Actvs V.Scena I.
Pelargus. Eubulus.
Septenarii et octonarii.
pelargus:
Praesagit animus, nescio quod mihi imminere tristius.
eubulus:
1035[regelnummer]
De quo?
pelargus:
De filio, Eubule.
eubulus:
Nimis suspiciosus es,
Pelarge: quo quid aliud quam malum conduplicas tibi?
Neque enim formidine ulla arcere potes malum foribus tuis.
Quid autem est, quod te sollicitat? Cedo!
pelargus:
Ne ille algeat
Neu vitam misere trahat in sordibus.
eubulus:
Quaeso, unde has colligis
1040[regelnummer]
Suspiciones?
pelargus:
Primum ominis tui nequeo obliviscier.
Hinc ante oculos meos subinde adstare visus filius,
Pannosus, sentus, squalidus, μονόγραμμος, fletibus
| |
[pagina 221]
| |
Vijfde bedrijf. Eerste toneel.
Pelargus. Eubulus.
(iambische zesvoeters)
pelargus:
Mijn hart voorvoelt, dat heel droef nieuws, ik weet niet watGa naar voetnoot1034. (1236).
mij boven 't hoofd hangt.
eubulus:
Over wie?
pelargus:
Over mijn zoon.
eubulus:
Al te mistrouwig ben je, maar wat is 't gevolg,
dan dat je 't kwaad verdubbelt? Door geen enkle angst
1240[regelnummer]
kun je immers 't kwade weren van je huis. Maar zeg me:
wat verontrust je dan toch zo?
pelargus:
'k Vrees dat hij kou lijdt,
in vuile kleren, jammerlijk zijn leven voortsleept.
eubulus:
Maar 'k vraag je, waarop grond je die vermoedens?
pelargus:
Eerstens
kan ik jouw onheilspellend antwoord niet vergeten.
1245[regelnummer]
Sinds kwam mijn zoon me dikwijls voor mijn ogen staan,Ga naar voetnoot1041/42. (1245/6).
in lompen, have͡loos, vuil, en als een schim, de ogen
| |
[pagina 222]
| |
Largis oppletus lumina, voces unde hausi maestissimas.
Postremo vereor, quid sit, quod de ipso nihil audiam,
1045[regelnummer]
Nisi mortuus est. Quid censes?
eubulus:
Proximum esse nuntium,
Statum gnati qui commemoret, quis sit. Proin desinas metum.
pelargus:
Curae est mihi haud secus ac oculi pupilla. Quin pariter
cum hoc eo
Me adfligi interpretor, quoties illi quicquam est aegre, quia
Hoc, inquam, patrium est, communia mala bonaque ducere.
1050[regelnummer]
Hoc qui nescit, fateatur se indignum esse patris nomine.
eubulus:
Nempe, ut dicis. Sed modus est in re qualibet optimus.
pelargus:
Est, si queam adsequi.
eubulus:
Velis solum dolorem ponere:
Facile quieverit.
pelargus:
Alios nescio; sed evenit
Mihi quidem, ut aegritudo quotidie magis de filio
1055[regelnummer]
Augescat; tantum abest, dies ut adimat aegritudinem.
Nam quanto abest diutius, hoc magis cupio, tanto et magis
Desidero.
| |
[pagina 223]
| |
vol tranen; 'k ving dan ook zijn droeve klachten op.
Tenslotte vraag 'k mij bang, wat anders 't moet beteeknen,
dat hij niets van zich horen laat, dan dat hij dood is.
1250[regelnummer]
Wat is jouw mening?
eubulus:
Dat een bode zeer nabij is,
die ons zijn toestand meldt. Leg daarom af die vrees.
pelargus:
Ik heb hem lief als d'appel van mijn oog. 't Is zo,
dat mij, zo dikwijls hij in enig opzicht lijdt,
geheel dezelfde pijn treft, want dat past een vader:
1255[regelnummer]
het kwaad en goed gemeen te achten met zijn kindren.
Wie dit niet kent, erken dat hij de vadernaam
onwaardig is.
eubulus:
Natuurlijk, g'hebt gelijk, maar 't beste is
steeds maat te houden, wat voor zaak 't ook gelden mag.
pelargus:
Ja, als ik 't maar bereiken kon!
eukulus:
Ben je slechts willig
1260[regelnummer]
je smart op zij te zetten, licht komt zij tot rust.
pelargus:
'k Weet niet hoe andren zijn, mij echter gaat het zó,Ga naar voetnoot1055/56. (1261 vlg.).
dat dagelijks de kommer om mijn zoon vermeert.
't Is er zó ver vandaan, dat tijd die kommer wegneemt
dat ik, hoe langer hij afwezig is, te meer
1265[regelnummer]
verlang en des te meer hem mis.
| |
[pagina 224]
| |
eubulus:
Pelarge, quod animus iamdudum dictitat,
Haud longe abesse nuntium, haud vanum puto. Abiero
Igitur ad portitores, ex quibus forsan discam omnia.
1060[regelnummer]
Tu me interea domi operitor, mox huc revolavero.
pelargus:
Faciam. - Quam suspicioso nunc sum animo! Omnia timeo neque
Quicquam timeo. Seditiosus plane cordis mei
Senatus est, in quo nihil consilii consistere queat.
Ita ut fit, ubi, quod impense cupis, times ne non tibi
1065[regelnummer]
Adversum eveniat. Inter spem et metum haereo, huc me conicit
Gnatus, cuius salutem, quam accuro, vereor nimis
Deploratam esse. Ut omnia plena sunt periculis, dolis,
Labe, maculis et pestibus, quoquo versum respexeris!
Domi nunc desidere certum est, dum Eubulus redeat meus.
| |
Actvs V. Scena II.
Acolastus solus.
Tρίμετροι.
1070[regelnummer]
Quis tam durae est mentis, quem non deiecerit
In luctum et lacrimas Fortunae acerbior
Casus! Argentum, quod rebar dudum mihi
Fore immortale, vah, quam puncto temporis
| |
[pagina 225]
| |
eubulus:
Luister, Pelargus
wat mij mijn hart zolang al telkens zegt, dat acht
ik geenszins ijdel, naamlijk dat bericht nabij is.
Dus ga ik naar de schippers aan de haven, van wie
'k misschien alles verneem. Wacht jij mij hier in huis
1270[regelnummer]
ik snel weldra naar hier terug.
(Eubulus af).
pelargus:
't Is goed. Argwanend
als nu mijn hart is, vrees ik alles en toch niets.
De raadsvergaadring in mijn hart is vol van tweespalt,
waarbij geen vast besluit te nemen valt, zoals
wanneer je vreest, dat, wat je dringend wenste, uitloopt
1275[regelnummer]
juist op je nadeel. 'k Zweef zo tussen vrees en hoop.
Zóver bracht mij mijn kind, voor wiens behoud 'k mijn zorgen
ijvrig besteed, terwijl ik al te zeer bevreesd ben,Ga naar voetnoot1066/67. (1277/8).
dat het voorgoed verloren is. Alles is vol
van list, gevaar, verval, van smetten en verderf,
1280[regelnummer]
waarheen men 't oog ook richt! Vast staat althans 't besluit
nu thuis te blijven wachten tot Eubulus weerkeert.
| |
Vijfde bedrijf. Tweede toneel.(iambische zesvoeters)
acolastus:
Wie is zo sterk van geest, dat hem een al te bitter
noodlotsgeval niet storten deed in rouw en tranen?
Mijn geld dat ik voorheen onsterfelijk bezit
1285[regelnummer]
oordeelde, ach! hoe is 't in één moment vergaan!
| |
[pagina 226]
| |
Periit! Luxuria, Inopiae mater, quam mihiGa naar voetnoot1074 vlg. (1286 vlg.).
1075[regelnummer]
Amicam habui unice caram, omnia abstulit:
Rem, nomen, amicos, gloriam, quid non? Quia
Vero nunc non est, unde ipsa alatur, suam
Mihi reliquit gnatam Inopiam. Vivus, vidensGa naar voetnoot1078. (1290).
Pereo. Ubi nunc tuceta sunt et splendidae
1080[regelnummer]
Dapes? Ubi vinum mire fragrans? Ubi
Tibicines et omne genus modulaminum?
Ubi clientes? Profecto hoc vere dicitur:
Fortuna vitrea est, quae, cum splendet, frangitur.
Canistellum hoc penum dedit parcissimum,
1085[regelnummer]
Et eundem sordidissimum; quod cum siet
Exhaustum, quid reliquum est, nisi ut aqualiculus
Siliquas mihi det cum porcis communes, prius
Quam totus inteream Saguntina fame?
Itane subulcus hic regno Boeoticas
1090[regelnummer]
Inter sues, rex pridem splendidissimus?
Miser nemo est aeque atque ego. Nunc, nunc postulem
Frugi esse, nisi nequiquam hoc postulem bonis
Amissis omnibus. Quid faciam igitur? Quid? In
Sordibus istis oportet sordescam magis
1095[regelnummer]
Ac magis, unde emergendi spes mihi nulla sit.
Utinam in matris nixu occubuissem infantulus,
Utinam invisam hanc lucem licuisset rumpere
Potius, quam vitam in tantis aerumnis traham!
Neque sciam, si meliora etiam instent mortuo.
1100[regelnummer]
Ego mihi montis ardui casum imprecer,
Qui me perdat: tam non suave est vivere.
| |
[pagina 227]
| |
De weelde, moeder van de Armoe, die ik had
tot enig dierbare vriendin, nam alles af:
vermogen, vrienden, naam en roem. Wat niet? En nu,
nu waarlijk niets meer bleef, waarmee zij zich kan voeden,
1290[regelnummer]
liet zij haar dochter Armoe mij. Levend en ziende
ga ik te gronde. Waar zijn nu die vor stenspij zen,Ga naar voetnoot1079. (1291).
die schitterende schotels, waar de geurge wijn?
Waar 't spel van fluiten, waar muziek van elke aard?
Waar zijn mijn knechten? Ach naar waarheid zegt het spreekwoord:
1295[regelnummer]
Van glas is de Fortuin; wanneer zij schittert breekt ze.Ga naar voetnoot1083. (1295).
Dit mandje schafte mij een allerkarigst voedsel
en van 't gemeenste soort. Als dit is leeggeput,
wat rest mij nog, dan dat de trog mij peulen schaft,
die 'k met de zwijnen deel, voor dat ik heel verga
1300[regelnummer]
van Saguntijnse honger? Heers ik, zwijnenhoederGa naar voetnoot1088. (1300).
nu naar 't bekend gezegde onder de zwijnen vanGa naar voetnoot1089. (1301 vlg.).
Boeotië, ik die vroeger schittrend koning was?
Rampzalig als ik ben is niemand. Nu, nu wenste ik
een matig man te zijn, was zulk een wens niet zinloos
1305[regelnummer]
nu 'k al mijn goed verloor. Wat staat mij dan te doen?
In deze vuilnis moet ik meer en meer vervuilen,
geen hoop blijft m'over dat ik er uit op zal duiken.
Och was ik, ongeboren vrucht, bij moeders baren
gestorven, och mocht 'k dit gehate levenslicht
1310[regelnummer]
verniet'gen, liever dan het leven nog te rekken
in zoveel kommer! Maar ik weet niet eens, of na
de dood mij beters wacht! 'k Zou voor mij willen bidden
| |
[pagina 228]
| |
Mortis simulacrum qui volet videre, me
Contempletur. Quid enim vivum in me advertitur?
Quid sum praeter mutum pecus et sine pectoreGa naar voetnoot1104/5. (1317).
1105[regelnummer]
Corpus? Vae luci, vae natalibus meis!
Taedet caeli convexa contuerier amplius.Ga naar voetnoot1106. (1319).
Nam ut unda supervenit undam, ita alii fluctui
Curarum insistit alius; aestuans mare
Pectus meum dicas ex vero nomine,
1110[regelnummer]
Num me deorum quisquam respicit,
Quibus tam sum neglectui? Haud equidem arbitror.
| |
Actvs V. Scena III.
Eubulus solus.
Trochaici ϰαταληϰτιϰοί.
Est istuc datum mihi, ut nusquam non recte consulam
Atque videam non solum, quae sunt ante pedis obvia.
Verum et, quae procul Ventura sint, prospiciam longius.
1115[regelnummer]
Veni ad portitores, ut, quae de Pelargi filio
Fama narraret publica, cognoscerem, quando id pattern
Mire sollicitum teneret. Quid multis ago? Comperi
Neutiquam falsa esse, quae nuper de ipso dedi omina:
Scilicet Acolastus ad paupertatem pertractus est
1120[regelnummer]
Adeo paenitendam, ut ad fruges non possit corrigi.
Taceo, quae de eo graviora audivi. Quid restat, nisi
Ut Pelargum repetam, qui curis se adflictat improbis?
Nam me, scio, sollicitus exspectat, dum ad se redeam domum.
| |
[pagina 229]
| |
het nederstorten van een steile berg, die mij
zou doden; zozeer mist te leven alle zoetheid.
1315[regelnummer]
Wie van de dood een beeld te zien wenst, schouw mij aan.
Wat levends immers wordt in mij nog waargenomen?
Wat ben ik dan stom vee en lichaam zonder ziel?
Wee levenslicht, wee uur van mijn geboorte!
Het walgt me langer aan te zien 't gewelf des hemels.
1320[regelnummer]
Zo als de ene vloedgolf d'andere overstort,
zo jaagt de ene golf van zorg de andre na.
Kokende zee zou men terecht mijn hart nu noemen!
Ziet een der goden, wien 'k zo onverschillig werd,
nog naar mij om? Het is mij werkelijk ondenkbaar.
| |
Vijfde bedrijf. Derde toneel.
Eubulus alleen.
(trochaeisch) 1325[regelnummer]
't Is mijn gave dat ik steeds goed raad geef
dat ik niet slechts zie wat voor de hand ligtGa naar voetnoot1113. (1326/7).
maar vooruit, wat verre toekomst aanbrengt.
Naar de schippers ging ik om te horen
wat het algemeen gerucht vertelde
1330[regelnummer]
van Pelargus' zoon, daar dit de vader
zo verbazend zorgen geeft. 'k Zal kort zijn.
'k Heb bevonden, dat maar al te waar is
wat ik onlangs al voorspellend zeide.
Acolastus naamlijk is vervallen
1335[regelnummer]
tot zo jammerlijke armoe, dat hij
niet tot vruchtbaar leven is te beetren.Ga naar voetnoot1120. (1336).
Ik verzwijg wat erger dingen 'k hoorde.
'k Moet Pelargus nu weer op gaan zoeken,
die met boze zorg zich kwelt. Onrustig
1340[regelnummer]
wacht hij, 'k weet het, tot ik tot hem weerkeer.
| |
[pagina 230]
| |
Actvs V. Scena IV.
Acolastus solus.
Senarii.
Sceleratae mentis carnificina, vah, quibus
1125[regelnummer]
Me excruciat modis, ut nusquam sit locus
Quietae menti! Plumbum gestare videor
In pectore. Adeo gravi intus pondere torqueor.
An nunquam desinent oculis meis mala
Mea et, quae admisi turpiter, obversarier?
1130[regelnummer]
Quae de inferis narrantur, fabulosa sunt
Omnia, si non veros experior inferos.
Egomet me concoquo, exedo atque etiam exsecror.
Dignus sum, quem ima tellus dehiscat ob meam
Iniustitiam, quae tanta est, ut non audeam
1135[regelnummer]
Unquam mihi sperare veniam a patre. Nam
Eius lene imperium reieci perfidus,
Unde abdicatus mox deverti ad pessima
Quaeque flagitia. Rem omnem confregi turpiter
Luxu, infami alea; quid, quod scortis dedi!
1140[regelnummer]
Merito quidem meo hanc inopem vitam incolo,
Inglorius vivo, patria careo. Adde, quod
Eam maculam incidi, quam nescio si eluam
Unquam, ut taceam, quod adspersi genus meum
Infamibus notis, quod fabula sum omnibus
1145[regelnummer]
Notis, amicis. Tum quid dicam de patre,
In quem tot nominibus iniurius fui?
| |
[pagina 231]
| |
Vijfde bedrijf. Vierde toneel.
Acolastus alleen.
(iambische vijfvoeters) O marteling van een misdadig hart
hoe foltert 't mij, zodat er nergens plaats
voor rustig denken is. Lood in de borst
schijn ik te dragen. Door zo zware last
1345[regelnummer]
word ik gekweld van binnen. Zullen nooit dan
de boze daden, die ik schandlijk aanging,
ophouden voor mijn ogen te verschijnen?
Wat men vertelt van d'onderwereld, 't isGa naar voetnoot1130. (1348).
alles maar ijdle praat, maar d'echte hel
1350[regelnummer]
doorsta ikzelf. 'k Verteer me, 'k vreet mij op.
'k Vervloek mijzelf. 'k Verdien dat 't diepst der aardGa naar voetnoot1133. (1351/2).
voor mij opsplijte om mijn zonde, die
zo groot is, dat ik nooit vergiffenis
van vader hopen durf. Want trouweloos
1355[regelnummer]
verwierp 'k zijn zacht bestuur en keerde mij
van hem gebannen, snel tot d'ergste wandaad.
Heel mijn bezit heb 'k schandelijk verdaan
in weelde en 't vervloekte dobblen. Wat
vergooide ik aan hoeren! Ja 'k verdien het
1360[regelnummer]
te wonen in dit armoe-leven. EerloosGa naar voetnoot1140. (1360).
is mijn bestaan ver van mijn vaderland.
Voeg toe, dat 'k op mij zelf een smet werp, dieGa naar voetnoot1141 vlg. (1362 vlg.).
naar 'k vrees, ik nimmer afwas, om te zwijgen
dat 'k mijn geslacht met schande overdekte,
1365[regelnummer]
in opspraak kwam bij vrienden en bekenden.
Wat zal ik verder zeggen van mijn vader,
wien ik in zoveel punten onrecht deed?
| |
[pagina 232]
| |
Bonis cum corporis, tum animae mihi datis
Datorem contra, fateor, abusus sum impie.
Ubi nunc, Philaute, consultor mihi es meus,
1150[regelnummer]
Dum consilium simul cum re amisi miser?Ga naar voetnoot1150. (1371).
Ut iussa patris cum sacro volumine
Legis contemner em, idne auctor fueras mihi?
Deos mihi iratos scio, qui auscultaverim.
Porro super omnia intolerabilis est fames,
1155[regelnummer]
Quam gesto in utero, ubi et dolores excitat
Magnos, morte omni atrociorem. Nam neque
Siliquis neque caeno, quo immergor, sedare eam
Datur; dolor uteri manet, manet fames.
Adeo nunquam nisi deterius habebo in hac
1160[regelnummer]
Regione; non video, quid restet consili.
Heu me! Quot mercennarii in patris aedibus
Abundant panibus, dum ego interim hic fame
Pereo! Quidvis possem illic facere et perpeti,
Ut ex calamitate hac tanta me extraham.
1165[regelnummer]
Vel unus panis ibi hanc levaverit famem.
Age, age, quid si patrios postliminio petam
Lares? Non ausim propterea, quod exsulem
Me illinc feci. Quid, si tentem, tum? Nihil
Egero. Qua fronte enim, quo ore, quibus vestibus
1170[regelnummer]
Redeam ad patrem nudus, sceleratus, impudens?
| |
[pagina 233]
| |
't Lichaamlijk en het geestlijk goed heb ik
tegen den gever liefdeloos misbruikt.
1370[regelnummer]
Waar ben je nu, Philautus, met je raad,
nu 'k radeloos en jammerlijk bezitloos
in énen werd? Was jij 't niet, die me aandreef
vaders bevel en 't heilig boek der wetGa naar voetnoot1151. (1373).
bei te verachten? 'k Weet, de toorn der godenGa naar voetnoot1153. (1374/5).
1375[regelnummer]
rust op mij, dat ik naar je heb geluisterd.
En dan, het meest ondraaglijk is de honger
die ik in 't lijf draag, waar hij smarten wekt
wreder dan elke dood. Ik krijg geen kans hem
met peulen of het slijk waar 'k in verzink
1380[regelnummer]
te stillen. Pijn blijft knagen, honger duurt.
't Zal in dit land mij immer slechter gaan.
Ik zie geen uitweg. Ach, hoevele knechtenGa naar voetnoot1161 vlg. (1382 vlg.).
in 't huis mijns vaders hebben overvloed
van brood, terwijl ik hier van honger omkom!
1385[regelnummer]
'k Zou alles daar kunnen verrichte' en dulden
om uit d'ellepde hier mij te verlossen.
Zelfs één stuk brood zou daar mijn honger stillen.
Welaan als ik naar 't vaderhuis terug ging,
zoals een krijgsgevangne mag, die vrijkwam?Ga naar voetnoot1166. (1389).
1390[regelnummer]
Maar 'k zou 't niet wagen, bovenal omdat
'k mij zélf tot balling maakte. Dorst ik 't wagen,
wat dan? 'k Zal niets bereiken. Want met welk
gelaat, met welke woorden, welke klerenGa naar voetnoot1169. (1393).
zou 'k tot mijn vader keren, ik die naakt,
1395[regelnummer]
beladen met de zonde en schaamteloos ben?
| |
[pagina 234]
| |
Actvs V. Scena V.
Pelargus. Eubulus. Acolastus.
Senarii omnes.
pelargus:
Ain tu?
eubulus:
Sic est.
pelargus:
Obsecro te, quid audio?
Itane tandem famam patriaque tibi bona,
Acolaste, tradidi, ut per flagitia perderes
Mea virtute partam gloriam? Viam
1175[regelnummer]
Feci facilem et planam ad virtutis culmina;
Tu fecisti, ut difficilior nepotibus
Posthac tuis sit, qui libidinem malam
Virtuti anteposueris. An non aequum fuit,
Meo ex praescripto vivere te? Philautus hoc
1180[regelnummer]
Tibi adiutor fuit, ut huc corrueres mali.
Verissima stat sententia: ubi animus semel
Cupiditate se devinxerit mala,
Consilia consequi prorsus consimiha.
O me bis miserum patrem tali filio!
eubulus:
1185[regelnummer]
Pelarge mi, quin mittis has querimonias?
pelargus:
Iustas parit querimonias iustus dolor.
eubulus:
Credo. Sed nunc res poscit et locus monet,
| |
[pagina 235]
| |
Vijfde bedrijf. Vijfde toneel.
Pelargus. Eubulus. Acolastus.
(iambische zesvoeters)
pelargus:
Is dát je boodschap?Ga naar voetnoot1171. (1396).
eubulus:
Ja!
pelargus:
(tot Acolastus, in gedachte, want hij ziet hem nog niet!)
In 's hemelsnaam, wat hoor ik?
Heb ik je daartoe toebetrouwd een goede naam
en 't vaderlijke goed, opdat je, Acolastus,
de roem, die 'k door mijn deugd verwierf misdadig zou
1400[regelnummer]
te gronde richten? 'k Baande makkelijk en vlak
je weg naar toppen van de deugd. Maar jij bewerkte
dat hij van nu aan voor je nakroost moeizaam wordt,
daar jij de slechte lust boven de deugd verkoos?
Was 't soms niet billijk dat je naar mijn voorschrift leefde?
1405[regelnummer]
Philautus was hierin je helper, dat je stortte
in deze poel van kwaad. De spreuk zegt al te waar;
wanneer het hart zich eenmaal in het slecht begerenGa naar voetnoot1181 vlg. (1407 vlg.).
verstrikt heeft, zoekt het bij volstrekt gelijken raad.
Dubbel rampzalig vader ben 'k met zulk een zoon!
eubulus:
1410[regelnummer]
Pelargus, vriend, zoudt gij die klacht niet liever laten?
pelargus:
Smart gerechtvaardigd baart ook gerechtvaardigd klacht.
eubulus:
'k Geloof het, maar de zaak eist en de plaats maant
| |
[pagina 236]
| |
Ut cogites de restituendo filio
Pariterque adfectum in eum induas pii patris
1190[regelnummer]
Et re declares ipsa, quanti filium
Facias: aegrotus non nisi medica manu
Opus habet.
pelargus:
Habet, si spes sit vitae.
eubulus:
Est multa adhuc
In filio.
acolastus:
Nullus sum, si non quispiam
Deus mihi ceu ἀπὸ μηχανῆς appareat;Ga naar voetnoot1194. (1419/20).
1195[regelnummer]
Nam male sibi consciae menti mors ingruit.
pelargus:
Age, quae ille designavit mala, non iam puto.
Quin magis in hoc incumbam, uti honorem inglorio,
Salutem perdito vitamque mortuo
Hinc, Eubule, apprecer.
eubulus:
Pol te dignum facis.
acolastus:
1200[regelnummer]
Sed illud ecce subito adspiratur mihi,
Bonum esse patrem, facilem, placabilem, pium.
Ut attollam caput, illinc spem mihi veniae
Adfulgere. Hem, quid si insistam ad patrem meum
Precatiunculam meditari supplicem?
1205[regelnummer]
'Pater, peccavi in caelum et coram te; tuus
| |
[pagina 237]
| |
nú, te bedenken hoe je dezen zoon weer opricht
en hoe je jegens hem de teerheid van den vader
1415[regelnummer]
die liefheeft voeden zoudt en dan ook metterdaad
zoudt tonen hoezeer hij je dierbaar is. De zieke
heeft niets van node dan de hand van de geneesheer.
pelargus:
Ja als er hoop op leven is.
eubulus:
Groot is de hoop
nog bij je zoon.
acolastus:
(ter zijde staande)
Verloren ben ik, als geen god
1420[regelnummer]
ter redding mij als door een wonder nog verschijnt,
want op mijn ziel, bewust van schuld, stort zich de dood.
pelargus:
Welaan dan, 't kwaad dat hij aanrichtte tel 'k niet meer.Ga naar voetnoot1196-1204. (1422-1431).
Eer leg 'k mij hierop toe, Eubulus, van nu aan
dat ik den eerloze weer eer, heil den verloorne,
1425[regelnummer]
leven den dode toebid.
eubulus:
Waarlijk dat 's u waardig!
acolastus:
Maar zie, dit wordt mij plotsling in de ziel gewekt,
dat vader goed is, vriendlijk, liefdevol, verzoenlijk,
dat daaruit hoop mij toestraalt op vergeving, dat ik
het hoofd oprichten mag. Wat, als ik 'k mij zou opmaken
1430[regelnummer]
te zinnen op een needrig smeekgebed tot vader:
‘Mijn vader, 'k heb gezondigd voor den hemel enGa naar voetnoot1205 vlg. (1431 vlg.).
| |
[pagina 238]
| |
Posthac indignus sum qui dicar filius.
Sodes, pater, velut unum e mercennariis
Tuis me habeas; nihil operae quantumlibet
Hinc sordidae recusem facere, ut in tuum
1210[regelnummer]
Municipium adscribar.' Quid hoc? OratioGa naar voetnoot1210. (1435).
Placet. Euge surgam et patris regiam mei
Recta petam contemptis sordibus; id agam.
pelargus:
Hem, quid? Quid cogitas? Num fata filii?
eubulus:
Quin dicam, quod libenter audias? Tuum
1215[regelnummer]
Videbis hodie filium.
pelargus:
Meumne?
eubulus:
Ita.
pelargus:
Meum, obsecro, filium?
eubulus:
Sic divino.
pelargus:
Deos
Quaeso, ut ne vana sint, quae nuntias. Enim
Vero cupio ipsum iam videre et adloqui.
eubulus:
Non esse eum procul a portu nunc arbitror.
| |
[pagina 239]
| |
voor u. Onwaardig ben 'k uw zoon genaamd te worden.
Ik bid u, houd m'als een van uw gehuurde knechten.
Geen werk, hoe klein, hoe vuil, zal 'k weigeren te doen,
1435[regelnummer]
om tot uw huis te horen’. Wat hiervan te denken?
Zo smeken lijkt mij goed. Kom ik zal opstaan, recht
naar 't huis mijns vaders gaan zonder te letten op
die vuile kleren, Ja dat doe ik!
pelargus:
Zeg wat is er?
Waar denk je aan? Toch niet wat met mijn zoon gebeurt?
eubulus:
1440[regelnummer]
Kom 'k ga je zeggen, wat je gaarne horen wilt:Ga naar voetnoot1214. (1440).
Je zult vandaag je zoon zien.
pelargus:
Wat, mijn zoon?
eubulus:
Zo is 't.
pelargus:
Mijn eigen zoon, ik bid je, spreek!
eubulus:
Ja dat voorspel ik.
pelargus:
Ik smeek de goden, dat 't bericht niet ijdel is.
Want waarlijk, hoe verlang ik hem te zien, te spreken?
eubulus:
1445[regelnummer]
Ik meen, dat hij niet ver meer van de haven is.Ga naar voetnoot1219. (1445).
| |
[pagina 240]
| |
pelargus:
1220[regelnummer]
Age, visamus, meus si redeat particeps,Ga naar voetnoot1220. (1446).
In quem adfectum vere patrium modo indui,
Praeteritorum nihil reminiscens amplius.
acolastus:
Quid? Quo molior iter? Ad patremne? Maximum
Profecto facinus audeo. Nolo. Volo.
1225[regelnummer]
Ecquo fretus? Nihil referas pedem tamen!
Quis ille sibilus? Quo me transversum rapit?
Praeter spem in spem erigor mihi instantis boni.
pelargus:
Quando tandem videbo te, fili? Nihil
Ne te miseret huius patris?
eubulus:
Quid tam gemis,
1230[regelnummer]
Pelarge? Noli te macerare!
pelargus:
Eubule mi,
Quid quaeso est, quod mea commoventur viscera
Ad istius occursum, quem prospicio procul?
eubulus:
Pelarge, filius est.
pelargus:
Est? Certe est; proruam
In illius amplexus.
| |
[pagina 241]
| |
pelargus:
Kom gaan we zien, of hij, die deel is van mijn leven
terugkeert, jegens wie ik waarlijk vaderliefde
nu draag in 't hart, in niets meer aan 't verleden denkend.
acolastus:
Wat nu, waarheen vermeet ik mij te gaan? Naar vader?
1450[regelnummer]
't Is zeker een groot waagstuk. 'k Wil niet en tóch wil ik.
Is er wel iets, waarop ik durf vertrouwen? Toch,
geen stap terug! - Wat mag dat suizen zijn? WaarheenGa naar voetnoot1226. (1452).
drijft het mij voort buiten de zelfgekozen baan?
Boven verwachting rijst de hoop, dat heil nabij is.
pelargus:
1455[regelnummer]
Wanneer mijn zoon, zal ik je eindelijk dan zien?
Heb je voor dezen vader geen erbarmen?
pelargus:
Eubulus,
wat is dit, zeg me, dat mijn binnenst diep ontroert,
nu ik van ginds die man mij tegemoet zie snellen?
eubulus:
1460[regelnummer]
Pelargus 't is je zoon!
pelargus:
Is hij het werklijk? Ja!
Hij is 't, ik vlieg erheen en sluit hem in mijn armen!
| |
[pagina 242]
| |
eubulus:
Sum verus.
acolastus:
Sed. patrem
1235[regelnummer]
Video. Quid porro agam? Adeon ad eum? Scilicet.
Pater, peccavi in caelum et coram te, neque
Posthac sum dignus dici filius tuus.
pelargus:
Hem, mi fili, o fili mi!
acolastus:
Au, mi pater, fuge has
Meas sordes!
pelargus:
Nihil quicquam offendunt, quia
1240[regelnummer]
Te amo, gnate mi.
acolastus:
Obsecro, pater.
pelargus:
Donata sunt
Tibi omnia; bono animo es! Places, nunquam ut magis.
acolastus:
O pietas patris!
pelargus:
Nunc tollare humo!
acolastus:
Hocine
Est esse patrem? Hocine esse filium?
| |
[pagina 243]
| |
eubulus:
Mijn woord is waarheid.
acolastus:
Maar ik zie mijn vader! Wat,
Wat nu te doen? Ga 'k naar hem toe? Natuurlijk! Vader,Ga naar voetnoot1235. (1463).
Ik heb gezondigd voor den hemel en voor u.
1465[regelnummer]
Onwaardig ben ik nog uw zoon genaamd te worden.
pelargus:
Mijn zoon, mijn lieve zoon!
acolastus:
Pas op, mijn vader, mijd
mijn vuile lompen.
pelargus:
Ach mijn kind, die geven mij
geen aanstoot, daar ik van je houd.
acolastus:
Ik smeek u vader....
pelargus:
'k Vergeef je alles. Wees goedsmoeds. Je bent me liever dan
1470[regelnummer]
acolastus:
O vaderliefde!
pelargus:
Sta nu op uit 't stof.
acolastus:
Is dit dan vader zijn? Is dit het zoon te zijn?Ga naar voetnoot1243. (1471).
| |
[pagina 244]
| |
pelargus:
Heus, cito
Proferte stolam primam et induite filium!Ga naar voetnoot1244-1252. (1472-1479).
1245[regelnummer]
Deinde anulum date ei in manum, tum calceos
Pedibus ipsius submittite! Subinde vitulum
Illum bene saginatum adducite atque item
Mactate, quo sumptis epulis laetemur et
Uno omnes imbuamur gaudio, quia
1250[regelnummer]
Hic filius meus iamdudum mortuus
Erat et revixit, perierat et inventus est.
His, his, mi fili, vestibus induere!
acolastus:
Sed o
Quid ego nunc te laudem, pater, qui laudibusGa naar voetnoot1253 vlg. (1480 vlg.).
Es omnibus superior! Hoc certo scio:
1255[regelnummer]
Nunquam tam magnifice quicquam dicam, tua
Quin id pietas longe superet. Itan
Ex inferis et morte ad vitam et gaudia
Revocasti me? Prae gaudio, ubi sim, nescio.
Res nulla potest mihi tanta intervenire iam,
1260[regelnummer]
Ut aegritudinem adferat; tam gaudeo
Me patrem habere te. Tibi me dedo libens,
Tibi me totum permitto; tu mihi pater,
Tu patronus, tu servator, tu -
pelargus:
Gnate mi,
Exhinc eris mihi multo coniunctissimus,
| |
[pagina 245]
| |
pelargus:
(tot de dienaren)
Hé! snel! Brengt eerst een feestlijk kleed en doe 't hem aan!
Geeft dan een ring hem aan de hand en schoei zijn voeten
met schoenen. Voert terstond dat goedgemeste kalf
1475[regelnummer]
naar hier en slacht het dat wij 't feestmaal blij genieten
en allen met één vreugd ons drenken, want, voorwaar,
deze mijn zoon was dood voor lang maar is herleefd,
hij was verloren en hij is gevonden. Hier,
mijn zoon, hier deze kleeren, trek ze aan.
acolastus:
O, vader
1480[regelnummer]
hoe zal ik u nu loven, u die alle lof
te boven gaat! Dit weet ik zeker, nimmer kon ik
iets zo verhevens zeggen of uw vaderliefde
zal 't verre overtreffen. Hebt u mij soms niet
uit hel en dood tot vreugd en leven weergeroepen?Ga naar voetnoot1257. (1484).
1485[regelnummer]
Van blijdschap weet ik nauwlijks waar ik ben. Niets is er,Ga naar voetnoot1258. (1485).
al was het nog zo groot, dat tussenbei kan komen,Ga naar voetnoot1259. (1486).
zodat het droefheid aanbrengt. Zo vervult de vreugd mij,
dat 'k u tot vader heb. U wijd ik mij met blijdschap
Geheel vertrouw ik mij u toe, u zijt mijn vader,Ga naar voetnoot1262/3. (1489/90).
1490[regelnummer]
u mijn beschermer, u mijn redder, u...
pelargus:
Mijn kind
Van nu aan zult ge mij op 't meest verbonden zijn
| |
[pagina 246]
| |
1265[regelnummer]
Una salute felix convives mihi.
Age, age, intro epulatum concedamus!
eubulus:
Scilicet.
Gelukkig in één heil leeft gij voortaan met mij.
Kom, laat ons binnengaan tot 't feestmaal!
eubulus:
Zó is 't goed!
|
|