Acolastus
(1956)–Guilielmus Gnapheus– Auteursrechtelijk beschermdLatijnse tekst met Nederlandse vertaling
[pagina 188]
| |
Actvs IV.Scena I.
Pamphagus solus.
Octonarii.
Itan ad clarum dormivi diem? Nox multa adhuc meis
Est oculis: eiciundus hercle est iste veternus ab animo,
Intendendi sunt nervi quaestui nostro. Sed nausea
Quae tanta stomacho? Quidnam haec oscitatio vult? Extendere
855[regelnummer]
Hos nervos nunc demum iuvat, iuvat et oculis propellere
Somnum. Quid? An ructas etiam, Pamphage, crapulam
hesternam? Insolens
Istuc quidem facis. Valens stomachus, cui et cruda concoquit.
Quid? An acidis opus erit inulis, quae mihi fastidiaGa naar voetnoot858 vlg. (1016 vlg.).
Extundant? Opinor latrare stomachum impranso, ut assolet.Ga naar voetnoot859. (1017).
860[regelnummer]
Saburra enim ventris nunquam tantum memini gravarier,
Ut eam egerere stomacho esset opus, ubi ipsam Aetnam
circumfero.
Sed heus! Pantolabumne tam mane, qui heri tantum biberit?
Hem!
| |
Actvs IV. Scena II.
Pantolabus. Pamphagus.
Tρίμετροι.
pantolabus:
O salve, columen ordinis parasitici!
| |
[pagina 189]
| |
Vierde bedrijf. Eerste toneel.
Pamphagus alleen
(iambische zesvoeters) (vroeg in de volgende morgen) Heb 'k heus geslapen tot de klare dag? Mijn ogen
zitten vol nacht nog. 'k Moet verdraaid die slaaprigheid
mijn kop uitgooien. 'k Moet mijn zenuwen weer spannen
1010[regelnummer]
voor onze winst, maar wat een walging in die maag!
Wat moet dat gapen?
(hij gaapt en rekt zich geweldig)
Hé, 'k krijg eindlijk weer pleizier
de pezen op te spannen en de slaap van d'ogen
te jagen!
(hij hikt) Wat? Risp je die roes nog op van gistren?Nou Pamphagus, zo ben je 't niet gewoon. Jouw maag
1015[regelnummer]
is sterk, verteert zelfs rauwe kost
(hij hikt weer) Wat, nou weer?'k Zal zure alant gebruiken moeten om die walging
deruit te drijven. Blaffen doet de maag geloof ik,
zoals hij pleegt als 'k niet ontbeten heb. 'k Herinner
me niet dat ooit die buik zó woog van ballast-zand,
1020[regelnummer]
dat ik 't de maag uítgooien moet, ik draag waarachtigGa naar voetnoot861. (1020/1).
de Aetna met me mee! Maar hé, Pantolabus,
zo vroeg al op, na al dat drinken gistren? Machtig!Ga naar voetnoot862. (1022).
| |
Vierde bedrijf. Tweede toneel.
Pantolabus. Pamphagus.
(iambische vijfvoeters)
pantolabus:
Bonjour jij, steunpilaar van 't schuimersgilde!
| |
[pagina 190]
| |
pamphagus:
Salve, o primum decus sectae Gnathonicae!
pantolabus:
865[regelnummer]
Mutuum muli scabunt sane festiviter,Ga naar voetnoot865. (1025).
Mutuum dum testimonium invicem damus.
pamphagus:
Pantolabe, ecquid placuit hesterna epulatio?
pantolabus:
Nunquam quidem cenavi, quod sciam, unctius.
Gulam opplevi meam usque ad summum dapsili
870[regelnummer]
Luxu. Quid tu?
pamphagus:
Genio ipse indulsi maxime.
Non possum, summa quin circumlingam labra.
Mel Atticum sapiunt hesterni iusculi
Reliquiae.Ga naar voetnoot873. (1035).
pantolabus:
Pol dentes et mihi volupe est iugi
Suctu macerare. Quin nidorem carnium
875[regelnummer]
Uncti supreme digiti offundunt naribus.
pamphagus:
I nunc et somnia inride posthac mea!
pantolabus:
Non arbitrabar istuc, mi Pamphage, fore.
Felices, qui tam propitium habuimus Comum.
| |
[pagina 191]
| |
pamphagus:
Bonjour jij, schoonst sieraad der Gnatho-school!
pantolabus:
1025[regelnummer]
De ezels schuren zich blij aan elkaar
terwijl w'elkaar weerzijds getuignis geven.
pamphagus:
Pantolabus was 't gistren naar je zin
de maaltijd?
pantolabus:
Nooit, zover ik weet dineerd' ik
meer copieus, ik heb in rijke weelde
1030[regelnummer]
mijn darm gevuld tot aan de top. En jij?
pamphagus:
Ik heb me best te goed gedaan. Ik moet
rondlikken nog met 't puntje van mijn tong.
Attische honing proef 'k nog in de restjes
van 't sausje, dat we gistren smulden.
pantolabus:
Drommels,
1035[regelnummer]
wat heerlijk is 't je tanden alsmaar zuigend
aan wat er rest te weken. O! die vleesgeur
walmen voor 't laatst mijn vette vingers neuswaarts.
pamphagus:
Kom nu nog eens m'uitlachen om mijn dromen!
pantolabus:
Ik dacht niet, Pamphagus, dat dìt ons wachtte.
1040[regelnummer]
Wij boffers, dat ons Comus zo begunstigt!Ga naar voetnoot878. (1040).
| |
[pagina 192]
| |
pamphagus:
Quid? Agnoscis etiam, per quem huc promo veris?
pantolabus:
880[regelnummer]
Dis te patrono factus sum, mi Pamphage,
Ex mendico.
pamphagus:
Libens feci.
pantolabus:
Est, quod gestiam.
pamphagus:
Est, quod triumphem.
pantolabus:
Io, Liber pater!
pamphagus:
Io, io,
Ceres!
pantolabus:
Age ineamus, quaeso, cantiunculam,
Qualem sonant Euanti Thyiades!Ga naar voetnoot884. (1047).
pamphagus:
Gaudia
885[regelnummer]
Servemus ista vespertinis horulis,
Quibus voluptabitur hospes cum Laide.
Incoctus stomacho sic extundatur cibus
| |
[pagina 193]
| |
pamphagus:
En, weet je nu door wie je zóver kwam?
pantolabus:
Onder joúw leiding ben 'k, mijn Pamphagus,
van beedlaar rijk geworden.
pamphagus:
'k Deed het graag.
antolabus:
'k Heb stof tot juichen.
pamphagus:
Ik tot triompheren.
pantolabus:
1045[regelnummer]
Dan leve vader Liber!
pamphagus:
Leve Ceres!
pantolabus:
Kom, zetten we een feestlijk liedje in,
zoals bacchanten klinken doen voor Liber!
pamphagus:
Bewaren we die pret voor d'avonduurtjes
als onze gast met Lais zich verlustigt.
1050[regelnummer]
Zo moet dan de nog onverteerde spijsGa naar voetnoot887 vlg. (1050 vlg.).
de maag worde' uitgedreven met het oog
| |
[pagina 194]
| |
In proximam cenam. Ieiunos haud decet
Stultescere tripudiis.
pantolabus:
Sapidissime mones.
890[regelnummer]
Quid nunc fiet?
pamphagus:
Quod somnii portenderat
Pars reliqua.
pantolabus:
Quid id est?
pamphagus:
Num meministi?
pantolabus:
Nihil.
pamphagus:
Dolosa ut alea huius loculos atteram.
pantolabus:
Communi num nam id fiet sorte, Pamphage?
pamphagus:
pantolabus:
Merito te amo et colo.
pamphagus:
Fac interim
895[regelnummer]
Curetur prandium et cella penuaria.
| |
[pagina 195]
| |
op 't volgend maal. Aan nuchtren past het niet
voor zot te dansen in de pas van drie.
pantolabus:
Je raad is schrander. Wat gebeurt dan nu?
pamphagus:
1055[regelnummer]
De rest der droomvoorspelling.
pantolabus:
En dat is?
pamphagus:
Herinner je 't je niet?
pantolabus:
Geen spaan!
pamphagus:
Dat ik,
met listig dobblen, hem zijn buidel platstrijk.
pantolabus:
En wordt dat samen delen Pamphagus?
pamphagus:
Waarachtig!
pantolabus:
Jij verdient mijn liefde en eerbied!
pamphagus:
1060[regelnummer]
Maak dat er ondertussen voor 't ontbijt
en onze voorraadsbergplaats wordt gezorgd.
| |
[pagina 196]
| |
pantolabus:
Faciam. Quid hic habes?
pantolabus:
Novi et sensi talos bene polypos,
Quibus facultatum bona pars periit mihi.
pamphagus:
Nisi fallor, audio screantem Acolastum. Vale!
| |
Actvs IV. Scena III.
Pantolabus solus.
Σϰάζοντες.
900[regelnummer]
Abiit homo, ut istius pecuniam emungatGa naar voetnoot900. (1067).
Omnem. Tot callet artes, tot dolos novit.
Principio, dum aleam ludit, satis fingit
Se ludi indoctum, nonnunquam et manus blande
Remittit, quare velut hamo inlicit pisces
905[regelnummer]
Esca praetento. Mox ubi incalet lusor,
Cupidini lucri auctioris incumbens,
Pecuniae omnes grumos aleae in lusum
Coniectos iactu uno facit suos. Quippe
Lucrosam presso pollice Venerem mittit,
910[regelnummer]
Quoties vult, tum caniculae imperat, iactu
Ut ne cadat damnosa, id quod meo dudum
| |
[pagina 197]
| |
pantolabus:
Goed, maar wat heb je dáár?
pamphagus:
Voordeelge stenen;
Ken je die niet?
pantolabus:
Of ik! 'k weet bij ervaring
dat 't echte parasieten-stenen zijn.
1065[regelnummer]
Een goed deel van mijn geld verloor 'k er door.
pamphagus:
Tot ziens! 'k hoor, meen ik, Acolastus rochlen.
| |
Vierde bedrijf. Derde toneel.
Pantolabus alleen.
(iambische vijfvoeters)
Daar ging hij om hem al zijn geld 't ontfutslen.
Hij kent een massa slimme trucs en listen.
Eerst, als hij dobbelt, veinst hij, overtuigend,
1070[regelnummer]
zich onbedreven in het spel, soms vleiend
houdt hij zijn hand terug, als lokt hij 't visje,
hem aas voorhoudend, met zijn haak, maar gauw al,
wanneer de partner warm wordt, gretig neigt
tot de begeerte naar een groter winst
1075[regelnummer]
en hopen geld op 't spel zet, ha! dan sleept hijGa naar voetnoot907. (1075).
met één worp alles in de wacht. Natuurlijk:
met een omklemde duim werpt hij, zo dikwijlsGa naar voetnoot909. (1077).
hij wil, de zeer voordeelge Venusworp.
| |
[pagina 198]
| |
Didici malo, qui hic perdidi facilitates
Meas; ictus piscator sapio. Verum hospesGa naar voetnoot913. (1082).
Amissa re protrudetur foras, dura
915[regelnummer]
In quem fient exempla, timeo. Quid dixi
Timere me? Immo gaudeo, quod minus laedant
Communia mala. Quin adiutor accedam
Miseriae illius, quando res feret. Cur non
Mihi quoque liceat in alios, quod ipsorum
920[regelnummer]
De me licuit licentiae? Sed heus exit
A nobis nescio quis. Si leno sit, miror.
Certe, ipsus est. Quid, quod commotus apparet?
| |
Actvs IV. Scena IV.
Sannio. Pantolabus. Pamphagus.
Tετράμετροι omnes.
sannio:
Dii immortales, quod hoc proluvium est, quae istaec tanta
largitas!
Salus si cupiat ipsa, non possit servare istunc virum.
| |
[pagina 199]
| |
De hondsworp houdt hij in bedwang, dat die
1080[regelnummer]
niet valt. Die geeft verlies, wat ik met scha
voorheen ervaren heb, want ik verloor
er al mijn geld mee. Eens mijn hand gebrand
ben ik nu wijzer. Maar die vreemdeling
wordt, is zijn geld verloren, voor de deurGa naar voetnoot914. (1084/5).
1085[regelnummer]
gesmeten, tot, naar 'k vrees, een lelijk voorbeeld.Ga naar voetnoot915. (1085).
Maar waarom zei 'k te vrezen? Neen 'k ben blij,
want deel ik 't kwaad met hem, welnu, dan doet
het minder pijn. Ja, als het zover komt
snel ik die arme vent te hulp. WaaromGa naar voetnoot917. (1089).
1090[regelnummer]
zou mij niet vrijstaan tegenover andren
de willekeur, die zij aan mij bedreven?
Maar ho, daar komt bij ons iemand naar buiten
Ik weet niet wie, ik ben benieuwd of 't niet
die koppelaar is. Ja, hij is het zelf
1095[regelnummer]
Wat nu? Hij ziet er opgewonden uit.Ga naar voetnoot922. (1095).
| |
Vierde bedrijf. Vierde toneel.
Sannio. Pantolabus. Pamphagus.
(iambische zesvoeters)
sannio:
Onsterfelijke goden, wat een geldversmijten
wat een verkwisting is dat! Als de heilsgodinGa naar voetnoot923. (1097).
het zelf zou willen, dié vent kon ze niet meer redden!Ga naar voetnoot924. (1098).
| |
[pagina 200]
| |
pantolabus:
925[regelnummer]
Mi Sannio, cuius quaeso viri casum miseraris?
sannio:
Hospitis.
pantolabus:
Quid ille?
sannio:
Rem omnem amisit alea.
pantolabus:
Cuius captus dolis?
sannio:
Cuius censes nisi Pamphagi?
pantolabus:
Dixin fore? O versutias
Hominis versipellis! Sed quid Acolastus?
sannio:
Perplexus iacet
In fermento.
pantolabus:
Censen vero hominem hic diu durare posse?
sannio:
Non
930[regelnummer]
Equidem arbitror. Nam proximum est, ut vel miser hospes prae inopia
Fugiat aliquo vel finiat vitam laqueo, non vivere
Malens quam misere vivere.
| |
[pagina 201]
| |
pantolabus:
Wiens lot, vriend Sannio beklaag je daar zo heftig?
sannio:
1100[regelnummer]
Dat van die vreemde.
pantolabus:
Wat mankeert hem?
sannio:
Al zijn geld
heeft hij verdobbeld!
pantolabus:
Van wiens list werd hij de prooi?
sannio:
Nou, van wiens streken denk je dan van Pamphagus?
pantolabus:
Zei ik het niet? O sluwheid van die huichelaar!Ga naar voetnoot928. (1103).
Maar Acolastus, wat doet hij?
sannio:
Geheel ontdaan
1105[regelnummer]
van woede gistend, ligt hij neer.Ga naar voetnoot929. (1105).
pantolabus:
Wat denk je, kan
de man hier lang nog blijven?
sannio:
Ik geloof van niet.
't Ligt voor de hand, dat d'ongelukkige uit armoe
naar elders vlucht of 't leven eindigt in een strop,
omdat hij liever niet leeft dan ellendig
| |
[pagina 202]
| |
pamphagus:
Iamne erumpere hoc mihi gaudium
Licet? Pro Mercuri, quam dextro me adspexisti sidere!Ga naar voetnoot932. (1110).
Nunquam satis vos conlaudem meos talos; vobis enim
935[regelnummer]
Debeo, meam quod tuear vitam ab inedia. Sic censeo
Capiundos esse adulescentes istos pecunia ebrios.
pantolabus:
Quis hic tam procaciter insultat dulci fortuna ebrius?
pamphagus:
Sed ubi mihi nunc Pantolabus est, cogito -
pantolabus:
Me nominat.
pamphagus:
Ut huius gaudii ille particeps fiat.
pantolabus:
Quid, Pamphage,
940[regelnummer]
Quid gestis, obsecro?
pamphagus:
Quid gestiam, rogas? Feliciter
Cecidit alea. Viden loculos, ut auro multo turgeant?
pantolabus:
Festivum caput! Amabo, num nam lucrum tecum partiar,
Ut convenit?
pamphagus:
Non pugnabimus istic.
| |
[pagina 203]
| |
pamphagus:
(komt op)
Mag ik
1110[regelnummer]
dan eindlijk losbarsten in vreugd? Mercurius,
wat een gelukster deed je op me stralen! Hier,
mijn dobbelstenen, nooit genoeg kan ik je prijzen.
Aan jullie dank ik 't, dat ik tegen hongerlijden
mijn leven kan beschermen. Zo behoren, meen ik,
1115[regelnummer]
die jonge kerels dronken van hun geld, gegrepen.
pantolabus:
(zij zien elkaar nog niet)
Wie hoont zo driest daar, dronken van zijn zoet geluk?Ga naar voetnoot937. (1116).
pamphagus:
Maar 'k vraag me af, waar huist toch die Pantolabus?
pantolabus:
Hij noemt mijn naam.
pamphagus:
..., dat hij zijn deel krijgt aan mijn blijdschap.
pantolabus:
Zeg Pamphagus, waarom sta jij daar zo te juichen?
pamphagus:
1120[regelnummer]
Je vraagt waarom ik juich? Mijn dobblen bracht geluk.
Kijk deze geldzak eens, dik van het vele goud!
pantolabus:
Wat ben je vrolijk, kerel! Maar zeg me asjeblieft:Ga naar voetnoot942. (1122).
die winst zal ik toch met je delen volgens d'afspraak?
pamphagus:
Daar gaan we niet om vechten, kerel.
| |
[pagina 204]
| |
sannio:
Meis in aedibus
Tibi parta res est. Quare, quod hic ius publicum est, redde!Ga naar voetnoot944. (1125).
pamphagus:
Accipe
945[regelnummer]
Praedae partem, quo post queam integra uti amicitia tua!
sannio:
Quis solvet ius hospitii?
pamphagus:
Quid id autem mea?
sannio:
In aedes meas
Tu introduxti hominem.
pamphagus:
Sunt ei vestes.
sannio:
Quid tum?
pamphagus:
Illas exue
'Aχρήματον nebulonem! Quod si illinc nihil resolvitur,
Redito ad me. Faciam, ne quid querare.
sannio:
Ubi decoctor est?
| |
[pagina 205]
| |
sannio:
In mijn huis
1125[regelnummer]
vond jij het geld. Geef mij dus wat de wet bepaalt.
pamphagus:
Pak aan, je aandeel van de buit, opdat 'k van nu af
kan reeknen op je vriendschap.
sannio:
Wie betaalt zijn reekning?
pamphagus:
Wat gaat dat mij aan?
sannio:
Jij bracht hem hier in mijn huis.
pamphagus:
Hij heeft nog kleren.
sannio:
Nou en dan?
pamphagus:
Trek die hem uit,
1130[regelnummer]
die kale windbuil; krijg je daaruit geen betaling,Ga naar voetnoot948. (1130).
kom dan bij mij terug. Ik maak wel dat je niet
te klagen hebben zult.Ga naar voetnoot949. (1132).
sannio:
Waar is de bankroetier?
| |
[pagina 206]
| |
pamphagus:
950[regelnummer]
Ab alveo intro proruit commotus Laidis, nisi
Fallor, fruendae gratia, dolorem complexu ut levet.
sannio:
Abeo, ut meum ius postulem.
pantolabus:
Age Pamphage, sortem mibi face
Dividuam!
pamphagus:
Ne nihil habeas, cape!
pantolabus:
Tantillum?
pamphagus:
Non amplius.
pantolabus:
An haec proniissa fides est?
pamphagus:
Inritor, ni desinas.
sannio:
Papae!
955[regelnummer]
Rixantes audio, quos animis rebar coniunctos bene.
pamphagus:
Quos?
sannio:
Istos. De plumis amator surdae fit supplex Laidi.
Vos adiutate me, precor, o boni, ut resolvat debita!
pantolabus:
Age dum, fores stipemus, ne effugiat hodie nostras manus!
| |
[pagina 207]
| |
pamphagus:
Van 't speelbord stortte hij ontdaan naar binnen om
van Lais' gunsten, als ik 't wel heb, te genieten
1135[regelnummer]
en in haar armen troost te zoeken voor zijn smart.
sannio:
Ik ga en eis mijn recht,
(af)
pamphagus:
Pak aan, dat j'ook tenminste wát hebt!
pantolabus:
Zo'n beetje maar?Ga naar voetnoot954. (1138).
pamphagus:
Niks meer.
pantolabus:
Is dat beloofde trouw?
pamphagus:
Hou op, of ik word kwaad.
sannio:
(komt terug)
Nou nou, ik hoor ze kijven,
1140[regelnummer]
die 'k hield voor opperbest vereende harten!
pamphagus:
Wie dan?
sannio:
Dat stel. D'ontpluimde minnaar smeekt een dove Lais.Ga naar voetnoot956. (1141).
Kom beste kerels helpt, dat hij zijn schuld betaalt.
pantolabus:
Gauw sper de deur, dat hij vandaag ons niet ontglipt!
| |
[pagina 208]
| |
Actvs IV. Scena V.
Lais. Acolastus. Syra. Sannio. Pamphagus. Pantolabus.
Trochaici.
lais:
Quin solvis noctem, sceleste?
acolastus:
Quaeso te, Lais mea.
lais:
960[regelnummer]
Quid Lais mea? An tibi adeo digna videor, quam dolis
Sic inludas et spe vana producas?
acolastus:
Numerabitur
Aurum tibi.
lais:
Quando? Ad Graecas Kalendas?
acolastus:
Non, sed ad -
lais:
Satis
Iam diu dedisti verba nobis.
acolastus:
Audi, obsecro te!
lais:
Quem audiam? Quid audiam?
acolastus:
Quaeso paulisper.
| |
[pagina 209]
| |
Vierde bedrijf. Vijfde toneel.
Lais. Acolastus. Syra. Sannio. Pamphagus. Pantolabus.
(trochaeisch)
lais:
Zeker zul je toch de nacht betalen, booswicht?
acolastus:
1145[regelnummer]
'k Smeek je lieve Lais!
lais:
't Mocht wat: ‘lieve Lais!’
Vind je mij zo waard om listig mee te spelen,Ga naar voetnoot960. (1146).
mij met valse hoop te paaien?
acolastus:
't Geld wordt later
afgerekend.
lais:
Zo, wanneer? Soms met St. Juttemis?
acolastus:
Neen op...Ga naar voetnoot963. (1149).
lais:
Praatjes heb je lang genoeg verkocht man.
acolastus:
1150[regelnummer]
Hoor me aan, ik smeek je..
lais:
Wie of wat moet 'k horen?
acolastus:
Eén minuutje vraag ik!
| |
[pagina 210]
| |
lais:
Hem Syra!
syra:
965[regelnummer]
Quid vis?Ga naar voetnoot965 (1152).
lais:
Vestem huic detractam!
syra:
Quid ita?
lais:
Quia libet. Cape
Vestem!
acolastus:
Itan, Lais?
sannio:
Mea hic res agitur. Hem Lais, satis
Hoc sit exuvium tibi, mihi cedant hae manubiae,
Ensis cum pileo.
pantolabus:
Quod reliquum est praedae, nostrum est. Exue!
acolastus:
Vis quidem est haec, obsecro, o populares!
pantolabus:
Quin os comprimis?
acolastus:
970[regelnummer]
Haecine fieri flagitia in libera civitate? Vah,
| |
[pagina 211]
| |
lais:
Syra!
syra:
Wat verlangt u?
lais:
'k Wil zijn kleren, ruk ze af.
syra:
Waarom dat?
lais:
'k Wil het,
dáárom. Pak die kleren.
acolastus:
Meen je 't werkelijk, Lais?
(zij trekken hem kleren van 't lijf)
sannio:
Hier geldt míjn belang. Hé, Lais dat 's voldoende
1155[regelnummer]
roof voor jou, maar deze wapenbuit valt mij toe,
muts en degen.
pantolabus:
't Restje van de buit is óns deel;
Kom trek uit!
acolastus:
Dat is geweld, 'k bezweer je, burgers!
pantolabus:
Hou nu eindelijk je mond!
acolastus:
Dat zulke schoftge
daden in een vrije staat gebeuren! Bliksems,Ga naar voetnoot970. (1159).
| |
[pagina 212]
| |
Totus deglubor miser. Num nam relinquetis mihiGa naar voetnoot972. (1162).
Amiculum?
pantolabus:
I sane iam, quo vis!
sannio:
Vapula!
acolastus:
Hei hoi, verbera
Insuper misero additis?
sannio:
Devertite ad me omnes simul!
lais:
Heus tu nebulo, respice ad me! Vestitum hunc depexum habe!Ga naar voetnoot974 (1165).
| |
Actvs IV. Scena VI.
Acolastus solus.
Senarii.
975[regelnummer]
Quid nunc agam, quid clamem aut unde exordiar
Telam querendi? O caelum, o terra! Iuppiter,
Adspicis haec et patere, quem dicunt hospiti
Dare iura? Tam multae res me circumsident,
| |
[pagina 213]
| |
1160[regelnummer]
'k word ellendig helemaal gevild hier! Laat me
dan tenminste deze mantel.
pantolabus:
Kom, schiet op nou,
loop waarheen je wilt!
sannio:
(dreigend)
Je zult er goed van lusten!
acolastus:
(die denkt dat ze hem gaan slaan)
Oh, Oh! M'in mijn ongeluk nu nog te slaan ook!
sannio:
(tot Pant, en Pamph.)
Komen júllie samen binnen!
lais:
Hé daar, windbuil,
1165[regelnummer]
Kleren wou je? Kijk eens hier: een flink pak ros!
(zij slaat hem)
| |
Vierde bedrijf. Zesde toneel.(iambische zesvoeters)
Acolastus alleen:
Wat moet ik doen, wat roepen nu, of waar beginGa naar voetnoot975/6. (1166/7).
ik nu het weefsel van mijn klachte'. O hemel, aarde,Ga naar voetnoot976. (1167).
o Juppiter, ziet gij dit aan en duldt het, gij
die naar men zegt de vreemdelingen recht doet?
| |
[pagina 214]
| |
Quae me adflictent male, ut, ubi sim, quo eam, rei
980[regelnummer]
Quid coeptem, nesciam. Perii, interii miser.Ga naar voetnoot980. (1172).
Ex rege nummato ampliter repente inops
Mendicus: Quis ferat? Mirum, ni lumina
Mihi exsculpam. Vestitus ubi? Periit. Meus
Ubi torques aureus? Periit. Pecuniae
985[regelnummer]
Ubi tanta vis? Periit. Valetudo nihil
Ne attrita est? Haud libet meminisse. Pauperem
Quis me tecto dignabitur? Hem, tandem mihi
Tellus fodienda aut stips mendicanda est? NegantGa naar voetnoot988 vlg. (1181 vlg.).
Illud vires exhaustae et hoc prohibet pudor.
990[regelnummer]
Accedit et malis meis, quod duriorGa naar voetnoot990. (1184).
Fames totam regionem occupet, ut nesciam,
Si quis me admissurus sit ad cenae suae
Micas. Fame inteream oportet. Sed cui malum hoc
Feram acceptum? Illis, qui me inlexerunt nimis
995[regelnummer]
Dolose in fraudes, an mihi, qui auscultaverim,
An irato meo genio, qui me his malis
Conclusit? Quam novercaris, Rhamnusia!
Quam me deorum ira adflictat male! Hei mihi!
Sed frustra quiritor hic, ubi nemo audiat.
1000[regelnummer]
Id solum restat, fata ut quo me cumque agant
Eo nunc errans subsequar. O dolor, dolor!
Ut dii vos male perdant. lupae obscenissimae,
Quibus servivi turpiter! Sed commodum
A villa rusticus venit; istunc adoriar
1005[regelnummer]
Pudore posito, ut qui mihi sit inutilis.
| |
[pagina 215]
| |
1170[regelnummer]
Zoveel bedreigt me hier rondom en drijft m'in 't nauw,
dat ik niet weet, waar 'k ben, of waarheen ik moet gaan,
wat ik beginnen moet. Ik ging te gronde ellendig,
ik ben verloren. Van een vorst, rijk in zijn geld
werd 'k plotseling een kale beedlaar. Wie verdraagt dat?
1175[regelnummer]
Een wonder is 't, als ik mij niet de ogen uitsteek.
Waar zijn mijn kleren? Weg! Mijn zware gouden keten?
Verloren! Heel mijn stapel geld? Verloren, alles!
Kreeg mijn gezondheid zelfs hier niet een harde knauw?
Ik wil er niet aan denken. Welke arme man
1180[regelnummer]
zal mij zijn dak nog waardig keuren? Moet ik dan
tot bitter slot nu d'aard gaan spitten of een aalmoes
gaan beed'len? Ach mijn uitgeputte krachten weigren
het eerste en helaas de schaamte houdt mij af
van 't tweede. Bij mijn rampen komt nog 't kwaad,
1185[regelnummer]
dat harde honger heel de streek bezoeken kwam,
zodat 'k niet weet of iemand bij de kruimels van
zijn dis mij straks ontvangt. Ik moet van honger sterven.
Maar wie moet ik het wijten, dat 'k dit kwaad ontving?
Hen die mij lokten al te listig op mijn dwaalweg,
1190[regelnummer]
of eer mijzelf die heb geluisterd, of mijn genius
die mij, vertoornd, in deze rampenkerker insloot?
O Nemesis, een slecht stiefmoeder waart ge mij!Ga naar voetnoot993. (1192).
Hoe bitter slaat mij nu de toorn der goden. Wee mij!
Maar 'k jammer hier om niet, waar niemand naar mij hoort.
1195[regelnummer]
Mij rest alleen, dat ik, waarheen 't ook leiden mag
ronddolend 't noodlot volg. O bittre, bittre smart!
Mogen de goden jullie, smerige wolvinnen
die ik zo schandlijk heb gediend, gruwlijk verderven! -
Maar kijk, daar komt wel heel op tijd vanaf zijn hoeve
1200[regelnummer]
een landman hier op aan. 'k Zal hem aanklampen gaan,
nadat 'k mijn nutteloze schaamte heb afgelegd.Ga naar voetnoot1005. (1201).
| |
[pagina 216]
| |
Actvs IV. Scena VII.
Chremes. Acolastus.
Σϰάζοντες.
chremes:
Ex villula mea tantum reportare
Solitus eram proventuum, ut satis vitae
Necessitati illinc reponeretur. Sed
Quia nunc in partu ager est remissior, pingui
1010[regelnummer]
Porca tellurem censeo piandam esse,
Ut ruri cuncta provenire det multo
Felicius quam dudum, cum boves omnes
Ad unum abortirent segesque constanti
Robigine vitiata non daret messem,
1015[regelnummer]
Quae res peperit nobis penuriam annonae.
Omen sinistrum, hic magnus nebulo stat. Quid vult?
acolastus:
Colone, salve plurimum!
chremes:
Satis dudum
Salveo, si non etiam tu mihi salutem des.
Quid vis?
acolastus:
Precor, ut haedi, boves, oves, caprae
1020[regelnummer]
Tibi fetus edant pro voto tuo.
chremes:
Faxit
Ita Pan noster! Vale.
| |
[pagina 217]
| |
Vierde bedrijf. Zevende toneel.
Chremes. Acolastus.
(iambische vijfvoeters)
chremes:
Van mijn bedrijfje placht ik vroeger zoveel
opbrengst te krijgen, dat daaruit genoeg
voor 't noodigst levensonderhoud bewaard werd.
1205[regelnummer]
Maar daar mijn grond in vruchtbaarheid terugloopt,
geloof ik Tellus met een vette zeugGa naar voetnoot1010. (1206).
te moeten gunstig stemmen, dat ze alles
op 't land weer groeien laat, veel weliger
dan 't nu al lang gebeurt, nu onze koeien
1210[regelnummer]
van d'eerste tot de laatste niet meer kalfden
en 't koren, door de meeldauw steeds bedorven,
geen oogst meer gaf; dat gaf gebrek aan mondkost. -
Wat nou? Daar staat een schooier, 'n grote kerelGa naar voetnoot1016. (1213).
Een slecht voorteken is 't. Wat wil die vent?
acolastus:
1215[regelnummer]
Landman, 'k wens u veel goedsGa naar voetnoot1017. (1215).
chremes:
'k Heb al genoeg,
ook zonder dat jij 't wenst. Zeg op, wat moet je?
acolastus:
Ik bid, dat bokken, koeien, schapen, geiten
u jongen mogen schenken naar uw wens.
chremes:
Daar moge onze Pan voor zorgen! 'k Groet je!
| |
[pagina 218]
| |
acolastus:
Quaeso, audias pauca,
Priusquam abis.
chremes:
Nunquid te torquet autem?
acolastus:
Ingens
Fames.
chremes:
Credo, grassatur illa multorum
In faucibus.
acolastus:
Nunc te oro, eam leves pane
1025[regelnummer]
Atro vel furfure.
chremes:
Otiosus es totus,
Proinde indignus, cui victus detur.
acolastus:
At nullus
Me vocat ad operas. Quodsi ullo tuo ex usu
Queam esse, non detrecto manus meas duro
Operi locare pro tolerabili victu.
chremes:
1030[regelnummer]
Sequere me ablegandus mox ad meos porcos,
Ut eos agas. Te dignum commeatum addam.
acolastus:
Sequor. Vah, ab equis ad asinos! Non magis credasGa naar voetnoot1032. (1233).
Fortunae vultui quam mobili vento.
| |
[pagina 219]
| |
acolastus:
1220[regelnummer]
Hoor alstublieft een enkle vraag, voordat
u wegloopt.
chremes:
Kwelt je soms iets?
acolastus:
Erge honger.
chremes:
Dat wil 'k geloven, die is aan de gang
in heel wat kelen.
acolastus:
Nu, ik smeek u dringend
verlicht hem met wat zeemlen of zwart brood.
chremes:
1225[regelnummer]
Jij voert geen bliksem uit, en je verdient
dus ook niet dat je voedsel krijgt.
acolastus:
Maar niemand
roept me tot werk. Als ik tot enig nut
voor u kan zijn, weiger ik niet mijn handen
voor harde arbeid te verhuren, dat ik
1230[regelnummer]
een reedlijk kostje er bij win.
chremes:
Ga mee
Ik zal je straks wegsturen naar mijn varkens.
Hoed die, en 'k geef er de verdiende kost bij.
acolastus:
Ik kom. Bah! Van de paarden naar de ezels!
Niet meer dan op een wispeltuur'ge wind
1235[regelnummer]
Kun j'op 't gelaat betrouwen der Fortuin.
|
|