Acolastus
(1956)–Guilielmus Gnapheus– Auteursrechtelijk beschermdLatijnse tekst met Nederlandse vertaling
[pagina 64]
| |
Pelargus. Eubulus.
Senarii omnes.
pelargus:
Nunc demum sentio, quanta sit felicitasGa naar voetnoot71. (76).
Et quanta quies, habuisse liberos patri
Per omnia obsequentes. Ego quoad pro meo
Animo moderarer filium annis parvulum,
75[regelnummer]
Praeterea tam bene conditum, ut nihil amplius
In eo desiderare posses, tum quidem
Vivebam velut utramque in aurem dormiens,
Immo mihi plaudebam, qui gnatum haberem praeditum
Tali ingenio et modestia, unde gaudium
80[regelnummer]
Possem mihi polliceri perpetuum et bene
Stabile. At nunc, postquam detecta hypocrisi malus
Aperte coepit esse adeoque id institit,
Manu ut mea emittatur, vah, quae cogito!
Quibus nunc sollicitor rebus, ne ille hinc sibi
85[regelnummer]
Primam fenestram ad nequitiam patefeceritGa naar voetnoot85/90.
Neve servus peccati evaserit ex libero,
Patris imperium lene dum male sanus abicit,
Id quod de ipso speraveram nunquam fore.
Hoc illud est, quod vulgo consuevit frequens
| |
[pagina 65]
| |
Eerste bedrijf.
| |
[pagina 66]
| |
90[regelnummer]
Dici: Penuriam multo melius feras
Quam saturitatem. Nam illa multos continet
In officio, haec vero ad proterviam meum
Perpellit filium, quandoquidem malit
Errare quolibet ex sua libidine
95[regelnummer]
Paterno quam sinu foverier amplius.
Nαί ille haud scit, quam praesens sibi accersat malum.
Sed quid? Sinam vero a me abire filium,
Quem destinaveram heredem regno meo?
Id Eubulus forsan meus non suaserit,
100[regelnummer]
Quo consule semper usus sum feliciter.
eubulus:
Non possum, quod meum ingenium est, quin sedulo
Agam, laborem, in officio sim pro meo
Pelargo, cui ceu Theseus quispiam Herculi
Coniunctus sum, idque ob morum similitudinem,
105[regelnummer]
Quae ut inter nos est fere consentanea,
Ita mutuum amorem conciliet oportet. Hinc
Adeo nullum elabi diem patior, meum
Quin illi deferam officium. Illuc scilicet
Mihi iter est.
pelargus:
Cuius hic vocem audire videor?
110[regelnummer]
Num Eubuli? Is est ipsus, per tempus advenit.
Videon te, Eubule mi, meo animo maxime
Nunc exspectate?
eubulus:
Eho, quid tam, quaeso, tristis es?
pelargus:
Haud simplex est malum, quod me sollicitum habet.
| |
[pagina 67]
| |
95[regelnummer]
dat men veel beter d'armoede verdraagt
dan de verzadiging. D'eerste houdt velen
bij plichtsbetrachting, d'and're drijft mijn zoon
tot driestheid, daar hij immers liever dwaalt
naar zijn begeerte, wáár 't hem lust, dan langer
100[regelnummer]
de koest'ring t'ondergaan van vaders schoot.
Hij weet niet welk een dreigend kwaad hij oproept!Ga naar voetnoot96. (101).
Maar hoe? Moet 'k werk'lijk toestaan, dat hij gaat,
die ik tot erf bestemd had in mijn rijk?
Dat raadt m'allicht mijn vriend Eubulus niet,
105[regelnummer]
wiens voorslag 'k steeds tot mijn geluk gevolgd heb.
eubulus opkomend:
Ik kan niet anders, - dat's mijn aard - , dan snel
hand'len, me moeite geven, op mijn post zijn
voor mijn Pelargus, met wie 'k mij vereend voel
als Theseus met zijn Hercules; gelijkgeaardheid,Ga naar voetnoot103. (109).
110[regelnummer]
die toch een paar als wij zijn één van zin maakt,
moet zó tot wederzijdse liefde drijven. Daarom
laat ik geen enk'le dag vergaan of 'k bied
aan hem mijn dienst. Dus dáárheen gaat mijn weg
ook nu.
pelargus:
Wiens stem geloof ik daar te horen?
15[regelnummer]
't Is toch Eubulus niet? Hij zelf! hij komt op tijd!
Zie 'k jou daar mijn Eubulus, die mijn hart
nu 't meest verwacht?
eubulus:
Hallo! waarom zo droevig?
pelargus:
't Is geen eenvoudig kwaad, dat mij bekommert.
| |
[pagina 68]
| |
eubulus:
Quidnam est?
pelargus:
Eubule mi, nihil.
eubulus:
Quin die, quid est?
pelargus:
115[regelnummer]
De filio num nam audisti?
eubulus:
Quid is studet?
pelargus:
Alienum sese facere a patria domo.
eubulus:
Tuusne filius?
pelargus:
Meus.
eubulus:
Quid audio?
pelargus:
Minor ille natu hanc mihi movet tragoediam.
Qui utinam ex me natus non esset!
eubulus:
Bona verba! Sed
120[regelnummer]
Unde istuc, quaeso, huic venit in mentem, nisi
Indignis ille abs te sit tractatus modis?
pelargus:
Immo, ne nimis dignis, vereor, Eubule.
| |
[pagina 69]
| |
eubulus:
Wat is 't?
pelargus:
Ach niets mijn vriend.
eubulus:
Kom spreek het uit!
pelargus:
120[regelnummer]
Je weet niets van mijn zoon?
eubulus:
Wat heeft die voor?
pelargus:
Zich te vervreemden van zijns vaders huis.
eubulus:
Joúw zoon?
pelargus:
De mijne, ja!
eubulus:
Wat hoor ik nú?
pelargus:
Ja hij, de jongste, is oorzaak van dit treurspel.
Was hij mijn kind maar niet!
eubulus:
Beheers je woorden!Ga naar voetnoot119. (124)
125[regelnummer]
Maar zeg, hoe kwam dit in hem op, tenzij
je onverdiend hem hard behandeld hebt.
pelargus:
'k Vrees eer, 't was beter dan hij waard was.
| |
[pagina 70]
| |
eubulus:
Qui?
pelargus:
Dicam. Istunc ex me natum eduxi a parvulo,Ga naar voetnoot123/24. (128/29).
Habui, amavi ut meum, in eo me oblecto, illius
125[regelnummer]
Salutem curo, nil praetermitto, ut queam
Prodesse. Studium omne meum illius commodo
Consecro. Denique velut in sinu meo
Eum foveo unice carum, nunquam ut meam
Benignitatem senserit in se claudier.Ga naar voetnoot129. (135).
130[regelnummer]
Optare quicquid ausus est, habuit; meis
Bonis voluit frui, voluit recto pede
Incedere. Liberum illi factum est quolibet
Mentem suam inclinare, quolibet manum
Extendere; tantum ne rebellaret mihi,
135[regelnummer]
Dedi mandatum, huic pareret iussi, Vbi
His studiis ilium mihi firmissime puto et
Perpetuo devinctum fore, evenit, bonae
Condicionis taedium ut acciperet; hinc viamGa naar voetnoot138. (144).
Occepit comminisci, qua se emancipet
140[regelnummer]
Paterno iure. Philautus eam glaciem secat,
Meditatis rationibus illinc proficiscitur
Recta ad me. ‘Heus tu, pater’, inquit, 'aetas quae mea
Sit, ipse vides. Satis sub imperio tuo
Egi, valet mihi iudicium, valet ingeni
145[regelnummer]
Vigor, meas vires volo experirier.
Tam grandem detineri me patris iugo
| |
[pagina 71]
| |
eubulus:
Hoe dan?
pelargus:
Hoor. 'k Heb hem grootgebracht, mijn eigen bloed
van jongsaf, 'k hield hem en beminde hem als mijn eigen.
130[regelnummer]
Hij is mijn vreugd, zijn welzijn al mijn zorg,
Niets laat ik na om hem te kunnen helpen,
voor zijn geluk besteed ik al mijn ijver.
Ja 'k koester hem, mij boven alles dierbaar,
als in mijn eigen hart, zodat hij nooit
135[regelnummer]
't gevoel had dat voor hem mijn liefde een grens heeft.
Al wat hij wensen dorst, hij kreeg 't. Hij wilde
genieten van mijn goed, zijn eigen weg gaan.
'k Gaf hem de vrijheid naar al wat hem lustte
zijn geest te richten en zijn hand te strekken.
140[regelnummer]
'k Gaf slechts de opdracht, dat hij nooit opstandig
werd tegen mij, 'k eiste hier gehoorzaamheid.
Maar toen 'k hem dacht door deze opzet hecht,
duurzaam aan mij verbonden, toen gebeurde het,
dat hij genoeg kreeg van dit goed verdrag,
145[regelnummer]
een weg ging zoeken om zich vrij te maken
van 't vaderlijk gezag. Philautus brak hier 't ijs.Ga naar voetnoot140. (146).
Hij overlegt zijn plan, begeeft zich dan
terstond tot mij. ‘Gij ziet toch zelf wel’, zegt hij
‘vader, hoe oud ik ben. 'k Leef lang genoeg
150[regelnummer]
onder uw wet; mijn oordeel en mijn inzicht
zijn sterk genoeg, 'k wil d'eigen kracht beproeven.
Dat ik, zo groot, buk onder 's vaders juk
| |
[pagina 72]
| |
Insciria est; aequales, qui sunt mei ordinis,
Ad unum omnes gaudent dudum repudium
Dedisse patribus, quorum iniustitia gravis
150[regelnummer]
Est filiis. Per me satis sapio, nihil
Custodis egeo. Proinde volo, debitaeGa naar voetnoot151. (158).
Substantiae mihi scribatur portio,
Nisi nullis legibus teneri te putas.'
Haec illius erat luctuosa oratio.
eubulus:
155[regelnummer]
Satis superbe omnia. Quid tu ibi?
pelargus:
Primum velut
Attonitus haesi, post mihi redditus ‘Adeon’,
Inquam, 'vel inhumanus tibi vel durus fui,
Ut te mea iniustitia eiciat? Otii,
Credo, tibi obrepsit saturitas, hinc tui
160[regelnummer]
Te paenitet, hinc praesentis te sortis piget.
Nunc vis conscribi a me substantiam tibi,
Nunc vertere solum vis: vide, ne, quam tibi
Istuc sedet cordi, tam multum incommodet!
Solent enim subita consilia ducere
165[regelnummer]
Secum comitem praesentem paenitentiam.
Non desunt exempla, quibus, quod ago, comprobem,
Nisi, si pattern non audias, frustta audias
Exempla. Porro quis tam confidens fuit,
Qui te corrumpere sit aggressus? Aut male
170[regelnummer]
Odoror aut Philautus consultor fuit.
| |
[pagina 73]
| |
getuigt van onverstand, mijn makkers, allen,
zijn blij, dat zij reeds lang gebroken hebben
155[regelnummer]
met vaders, van wie d'onrechtvaardigheid
de zonen zwaar valt. Zelf ben 'k wijs genoeg,
'k Heb geen bewaker nodig. Dus verlang ik
dat mij 't verschuldigd kindsdeel wordt betekend,
tenzij g'u door geen wet gebonden acht’.
160[regelnummer]
Zo luidde heel zijn jammerlijk betoog.
eubulus:
Dat 's alles trots genoeg! Wat was jouw antwoord?
pelargus:
Eerst, stond ik stom, getroffen door de bliksem,
Dan, tot mezelf gekomen, vroeg ik: ‘Was ik
dan zó onmens'lijk en zó hard voor je,
165[regelnummer]
dat 't onrecht je verjaagt van huis? Mijns inziens
heeft zatheid van het nietsdoen je bekropen,
je schaamt je daarom voor jezelf, je lot
verdrietje, 't kindsdeel wil je nu betaald zien;
je wilt nu 't land uit, maar zie toe, dat wat
170[regelnummer]
je hart nu wenst, niet straks je grootlijks schaadt.
Want overijlde plannen plegen 't klaarstaandGa naar voetnoot165. (171).
berouw als makker met zich mee te voeren.
Met menig voorbeeld kon 'k mijn stelling staven,
maar vruchtloos hoorde je 't, als d'eigen vaderGa naar voetnoot167. (174).
175[regelnummer]
geen oor vindt. Wie was overigens zo brutaal,
dat hij 't bestond jouw hoofd op hol te brengen?
Mijn speurzin faalt, als niet Philautus j'aandreef.
| |
[pagina 74]
| |
Is frigidam suffudit, strenuus quidemGa naar voetnoot171. (178).
Ille et cordatus monitor, bene si quid monet,
Qui te ad scopulos e tranquillo inferat. Nocens
Profecto pestis τῆς φιλαυτίας malum,
175[regelnummer]
Quod, quo magis fuco quodam suo tegit
Venenum, hoc est nocentius. Quam blandula
Siren Philautus a fronte, at post senseris
Dulcis veneni aculeum. Longe hinc fuge,
Mi fili, si modo tua tibi cordi est salus!'
180[regelnummer]
Sic dixi.
eubulus:
Quid? Num his ille quietus redditur?
pelargus:
Nihil minus. Immo coepit hinc magis
Atque magis ius suum urgere et leges bonas
Inclamare, quibus contendunt ephebiam
Transmissos solvi iure patrio.
eubulus:
Sed quibus
185[regelnummer]
Tandem verbis convenit inter vos?
pelargus:
Nihil
Convenit. Hoc tantum respondi, me amplius
Super his deliberare velle. Nunc mihi
Quid consulis faciundum esse, Eubule optime?
| |
[pagina 75]
| |
Hij stookte j'op, hij, wel een vaardig raadsman
en een verstandig, als hij 't goede aanprijst,
180[regelnummer]
die nu uit kalme zee je op klippen drijft.Ga naar voetnoot173. (180).
Voorzeker 't kwaad der eigenliefde is
een schadelijk verderf. Hoe meer 't zijn gif
dekt met blanketsel, des te meer het schaadt.
Hoe 'n lokkende Sirene is PhilautusGa naar voetnoot177. (184).
185[regelnummer]
wanneer je hem aanziet; later voel j'allicht
d'angel van 't zoete gif. Vlucht ver daarvan
mijn zoon, als 't eigen heil je gaat ter harte’!
Zo sprak 'k.
eubulus:
Bedaarde hij niet door die woorden?
pelargus:
Neen, allerminst, hij ging toen meer en meer
190[regelnummer]
aandringen op zijn recht, de goede wetten
te hulp aanroepen, waardoor, naar men zegt,
wie mondig werd van 's vaders wet bevrijd wordt.Ga naar voetnoot183/184. (192).
eubulus:
Maar wat kwaamt ge eindlijk samen overeen?
pelargus:
Niets kwamen w'overeen, 'k heb slechts geantwoord,
195[regelnummer]
dat 'k nader nog de zaak wou overwegen.
Wat, beste Eubulus, raadt gij nu te doen?
| |
[pagina 76]
| |
eubulus:
Dicam. Principio, quando obstinate fugam
190[regelnummer]
Parat, memineris hoc vere dictum a σοφοῖς:
Invitum si retineas, exire incitas.
Sine eum modo suo animo obsequi, ut sibi notior
Paulo post redditus videat, protervia
Sua quo reciderit malorum. Dehinc tuas
195[regelnummer]
Sub alas si recurrent atque supplicem
In gratiam tum admiseris, certe hinc magis
Tibi filium adligaveris, ac dudum fuit.
Sic sentiet, quanto sit praesidio pater
Ei, qui vel tandem resipiscat perditus,
200[regelnummer]
Ut taceam, quod bonitas tua hinc evaserit
Longe commendatissima, si sese exserat
In immerentes et facilem et piam et bonam.
pelargus:
Quid? Censen igitur numerandam pecuniam,
Qua ablegetur?
eubulus:
Scilicet.
pelargus:
Os durum!
eubulus:
Postulat
205[regelnummer]
Istuc res ipsa, ratio, iuraque publica.
Faciundum est.
pelargus:
Quid? Non mihi ius est lasciviam
Illius, obsecro, retundere?
| |
[pagina 77]
| |
eubulus:
Luister, herinner je vooreerst het woord,
der wijzen, nu hij star zijn vlucht beraamt:Ga naar voetnoot191. (198).
‘vasthouden, wie niet wil wordt drang tot heengaan’,
200[regelnummer]
Laat hem zijn lusten volge' opdat hij inzie,
als hij na korte tijd zélf-kennis kreeg,
tot welk een graad van ramp hij door zijn driestheid
verviel, en jij, wanneer hij daarna keerde
onder je vleug'len en als smekeling
205[regelnummer]
in je genade werd aanvaard, van dan af
hem meer dan ooit als zoon aan je zult binden.Ga naar voetnoot196/7 (206).
Zo zal hij voelen tot hoe grote zegen
de vader voor de zoon is, die verloren,
eens tot bezinning kwam. Daarbij verzwijg ik,
210[regelnummer]
dat straks je goedheid wordt op 't hoogst geprezen,
als zij zich willig, liefderijk en edel
bleek uit te strekken tot wie 't niet verdienden.
eubulus:
Zo is 't.
pelargus:
Je woord is hard.
eubulus:
215[regelnummer]
Zo eist 't de zaak, de rede en de wetten;
Het moet geschieden.
pelargus:
Heb 'k dan niet, ik bid je,
de plicht zijn ongebondenheid te breid'len?
| |
[pagina 78]
| |
eubulus:
Non habes
Necesse pro imperio tuo omnia agere. Quin
Sine, abeat.
pelargus:
Quando ita vis, faciam. Magis tibi
210[regelnummer]
Credam quam animo meo.
eubulus:
Sed heus, ne saevius
Gnatum tractes, tantum obiurgato amantius
Pariterque moneas, quid cavere oporteat
Periculi.
pelargus:
Meminero; modo ad aerarium
Ilium exspectabo, dum redeat. Quid tu interim?
eubulus:
215[regelnummer]
Domum eo.
pelargus:
Quid quod te oro?
eubulus:
Quid?
pelargus:
Ut ne sit mihi
Te consultore diu carendum!
eubulus:
Vah, quasi
Unquam diu carueris.
pelargus:
Dii boni, ut sapit
Eubulus, ut prudenter consulit, ut videt
| |
[pagina 79]
| |
eubulus:
Je hoeft niet steeds te hand'len als gebiederGa naar voetnoot208. (218).
Kom laat hem gaan!
pelargus:
Ik doe 't, daar jij het wenst.
220[regelnummer]
In jou heb 'k meer vertrouwen dan in me zelf.
eubulus:
Doch handel niet je zoon niet al te wreed.
Berisp hem slechts met liefde en vermaan hem
voor wat gevaren hij zich hoeden moet.
pelargus:
'k Zal er aan denken; nu ga 'k hem afwachten
225[regelnummer]
bij 't schathuis tot hij komt. En wat doe jij?
eubulus:
'k Ga huiswaarts.
pelargus:
Wat wilde ik nog vragen?
eubulus:
Wat dan?
pelargus:
Dat ik je raad niet lang ontberen moet.
eubulus:
Bah, alsof j'ooit die lang ontbeerde.
(Eubulus af)
pelargus:
Goede goden!
Hoe wijs, hoe schrander raadsman is Eubulus,
| |
[pagina 80]
| |
Omnia! Ianum bifrontem hunc vere dixeris;
220[regelnummer]
Tam in occipitio quoque oculos multos habet.Ga naar voetnoot220. (232).
Huius consilium ut ex animo meo parum
Sit, fecisse tamen non pigebit forsitan.
Nunc ut diei gnato dictae tempus est:
Rationes omnes concinnabo ad calculos.Ga naar voetnoot224. (236).
| |
Actvs I. Scena II.
Acolastus. Philautus.
Trochoid catalectici.
acolastus:
225[regelnummer]
Me nisi animus fallit, omnia succedent bene.Ga naar voetnoot225.
philautus:
Sed patris
Vim et facundiam vereor ut fortiter feras.
acolastus:
Egon?
Offirmato animo meam rem agam.
philautus:
Tantum cave, suis
Ne te saevis dictis protelet!
acolastus:
Protelet? Omnia
Mea mihi meditata sunt; nihil formidem congredi
230[regelnummer]
Vel cum tribus oratoribus.
| |
[pagina 81]
| |
230[regelnummer]
hoe ziet hij alles! Hém mag men naar waarheid
een Janus met twee aangezichten noemen!
Zelfs in zijn achterhoofd heeft hij veel ogen.
Al is zijn raad te weinig naar mijn aard,
't gedaan te hebben zal licht niet berouwen.
235[regelnummer]
Kom, daar 't nu 't uur is voor mijn zoon bepaald,
ga ik op 't bord de rekening opmaken.
| |
Tweede toneel.
Acolastus. Philautus.
(trochaeische versmaat)
acolastus:
Alles gaat naar wens vergis 'k mij niet.
philautus:
Te vrezen
blijft, of jij je vaders overredingskracht wel
dapper 't hoofd kunt bieden.Ga naar voetnoot226. (238)
acolastus:
Ik niet? Vast besloten,
240[regelnummer]
zet 'k mijn zaak door.
acolastus:
Wegjaagt? Alles heb ik
overwogen. 'k Zou niet bang zijn zelfs met drie stuksGa naar voetnoot229. (241/2)
pleiters slaags te raken.
| |
[pagina 82]
| |
philautus:
At iam credo, satis diu
Rem tuam deliberasse patrem. Quid respondeat,
acolastus:
Aggrediar.
philautus:
Hem, macte animo! I sane, quo tua te vocat
Virtus! I pede fausto! - Miror, si res ex sententia
Huic cesserit. Aut fallor aut repelletur, ne causam agat.
235[regelnummer]
Tam meas rationes omnes hic Pelargus abicit;
Quare cum illo fatah pugno odio.
acolastus:
Philaute mi, heus,
Heus, Philaute!
philautus:
Quis me?
acolastus:
Cor mihi salire iam incipit
philautus:
Hem, quidum, Acolaste?
acolastus:
Quia pater aerario adsidet suum
Censum supputans, ut opinor. Quippe auribus meis
240[regelnummer]
Hausi tinnitum ad fores placide adsistens nostras.
| |
[pagina 83]
| |
philautus:
Lang genoeg, geloof ik,
dacht je vader na; ga nu zijn antwoord halen.
acolastus:
245[regelnummer]
'k Ga ten aanval.
philautus:
Mooi, jij durft, ga waar je moed roept!
Voorspoed op je tocht! (Acolastus af) 't Benieuwt mij of zijn opzet
slagen zal naar wens, want óf 'k vergis mij deerlijk,
óf hij krijgt de bons, dat 't plan in duigen valt.
Zó verwerpelijk acht Pelargus héél mijn denkwijs.
250[regelnummer]
'k Vecht met hem daarom in doodlijk haten.
acolastus:
Hé daar!
Hé, Philautus!
philautus:
Wie daar?
acolastus:
't Hart springt me op van blijheid.
philautus:
Hé, waaróm dat Acolastus?
acolastus:
Bij zijn geldkist
zat m'n vader, naar 'k vermoed, zijn geld bereeknend,
Immers 'k hoorde duidlijk 't klinken, toen ik zachtjes
255[regelnummer]
aan de deuren staan kwam.
| |
[pagina 84]
| |
philautus:
Bene
Est. Tu intro inrumpe ad senem, exspectabo te domi meae.
| |
Actvs I. Scena III.
Acolastus. Pelargus.
Trimetri.
acolastus:
Nunc quod futurum est, conligo: nunquam dabit
Pecuniam pater, nisi moneat prius,
Ut ne profundam, perdam, confiringam male
245[regelnummer]
Rem omnem, idque aget vero vultu; tam mihi timet.
Sed nescit, quam surdo narrabit fabulam.Ga naar voetnoot246. (262).
Ego faciam tamen, ut pulchre respondeam
Illius verbis alia quam cogitem loquens,
Meus dum dinumeret mihi argentum senex.
250[regelnummer]
Sic inludendi sunt patres isti, nimis
Rigidi in nos iudices. Sic imperium cadit,
Quod vi magis quam benevolentia adserunt.
Ut sim omnibus gratus pro frugi nomine,Ga naar voetnoot253. (271).
Mihi quod pater inditum voluit, ex re meus
255[regelnummer]
Philautus aliud subdidit concinnius,
Acolastus siquidem et esse et dici gaudeo.
Satis adhuc cessatum est; adire eum volo.
| |
[pagina 85]
| |
philautus:
Dát is prachtig!
Gauw, dring bij de oude binnen. 'k Wacht je thuis op.
| |
Derde toneel.
Acolastus. Pelargus.
(iambische maat)
acolastus:
Nu overweeg ik al wat komt: mijn vader
geeft nooit het geld als hij niet eerst vermaand heeft
niet alles te verkwisten, te verdoen
260[regelnummer]
en stuk te slaan; hij zal dat doen met ernst.
Zo is hij voor mijn heil bezorgd, maar weet niet
tot welk een dove hij zijn woord zal richten.
Ik span mij echter in tot mooie woorden
ten antwoord, anders sprekend dan ik denk,
265[regelnummer]
mits d'oude maar het zilver voor mij uittelt.
Zo moet men wel die vaders, al te strenge
rechters voor ons, bedriegen en zo stort
't bewind ineen, dat zij zich door geweld
toeëignen meer dan door welwillendheid.
270[regelnummer]
Opdat ik allen zou bevallen schonk Philautus
inplaats van ‘de Rechtschapene’ (de naam
die vader geven wilde) mij een andre
die meer reëel is en mij beter past,
daar 'k immers er pleizier in heb te zijn
275[regelnummer]
en ook te heten dus ‘de Tuchteloze’.Ga naar voetnoot256. (275).
Maar lang genoeg getalmd, 'k wil hem aanspreken.
| |
[pagina 86]
| |
Adsum, pater, ut, quid vel tandem respondeas,
Audiam. Itane rationes studiose conficis
260[regelnummer]
Omnes, ut portionem conscribas mihi?
pelargus:
Nempe ut hariolare, fili.Ga naar voetnoot261. (280).
acolastus:
Amo te plurimum
Et non neglexisse habeo in primis gratiam.
pelargus:
Quod o cum salute tua fiat!
acolastus:
Fiet, pater.
Ne quid time! Sed obsecro, quantum dabis?
pelargus:
265[regelnummer]
Adeon tibi in pecunia est animus, nihil
Ut imperes isti tuae libidini?
Fili, id adeo edico tibi: nisi quieveris,
Reducam calculum.
acolastus:
Recte, pater; obsecro,
Perge!
pelargus:
Ut pergam, ne me obturbaris pessime,
270[regelnummer]
Concede istorsum aliquantisper, dum te vocem.
| |
[pagina 87]
| |
(tot Pelargus:)
Hier ben ik vader om wat g'eindlijk antwoordt
te horen. Telt ge ijvrig zo de posten
bijeen om mij mijn kindsdeel uit te schrijven?
pelargus:
280[regelnummer]
Zeker mijn zoon, je raadt je eigen voordeel.Ga naar voetnoot261/2. (281/2).
acolastus:
'k Heb u heel lief en dank u boven al,
dat u mij niet hebt veronachtzaamd, vader.
pelargus:
Moge het geschieden tot je heil!
acolastus:
Dat zal het!
Vrees daarvoor niet. Maar 'k smeek u, hoeveel geeft u?
pelargus:
285[regelnummer]
Is zo op geld je hart gesteld, dat ge
in genen dele intoomt die begeerte?
Mijn zoon ik maak, dit zeg ik je met nadruk,Ga naar voetnoot267. (287).
de reekning ongedaan, tenzij ge kalm zijt.
acolastus:
Goed vader, maar ik smeek u dat gij voortgaat.Ga naar voetnoot268. (289).
pelargus:
290[regelnummer]
Ga dan, opdat ik voort kan gaan, en, slechtaard,
jij mij niet in de war brengt, voor een tijd
naar binnen tot ik roep.
| |
[pagina 88]
| |
acolastus:
Faciam. Hem, quid egi? Nunc male metuo miser,
Ne non aes omne reddat, vel quod avidior
Est ad rem vel quod est commotus. Ineptias
Hominis! Nescis tractare aegrotum animum patris,Ga naar voetnoot274. (298).
275[regelnummer]
Quem debebas meminisse tam inritabilem.
pelargus:
Ehodum ad me, fili! Nunc utrum vis sub meo
Praesidio degere an peregrinari foris?
Fac cordate respondeas!
acolastus:
Pater, foras
Me animus vocat.
pelargus:
Pravus sane. Quid, si sinas
280[regelnummer]
Te exorari, ut maneas domi meis bonis
Fruiturus perpetuo? Certe patrem foris
Tu nusquam invenias gentium.
acolastus:
Credo, pater,
Sed proficiscendum est, decretum stat: me feras!
pelargus:
Non possum tam blande, mi fili, dicere,
285[regelnummer]
Ut animum mutes?
| |
[pagina 89]
| |
acolastus:
(hij gaat ter zijde)
Ik zal het doen
Ho! wat heb 'k aangericht! Ik arme drommel,
'k ben lelijk bang, dat hij nu al mijn geld
295[regelnummer]
mij niet betaalt, 't zij omdat hij te gierig
is op het geld, 't zij dat hij zich geraakt voelt.
O menselijke dwaasheid, weet je niet
hoe te behandlen 't kranke vaderhart,
waarvan je je herinnren moest hoe licht
300[regelnummer]
't geprikkeld wordt?
pelargus:
Hola, kom bij mij, zoon.
Wil je nu leven onder mijn bescherming,
of als een vreemdling in het buitenland?
Antwoord verstandig.
acolastus:
Vader, naar de verte
roept mij mijn hart.
pelargus:
Een boos hart. Als je nu eens
305[regelnummer]
je liet verbidden thuis te blijven, waar jeGa naar voetnoot279. (305).
steeds zou genieten van mijn goed. Dat 's zeker:
nergens ter wereld zal j' een vader vinden.Ga naar voetnoot282. (307).
acolastus:
'k Geloof het vader, maar vertrekken móet ik,
't besluit staat vast. Verdraag mij!
pelargus:
Ach, mijn zoon,
310[regelnummer]
kan 'k niet zo vriendlijk spreken, dat ge uw plan
verandert?
| |
[pagina 90]
| |
acolastus:
Operam omnem ludis, pater.Ga naar voetnoot285. (311).
Potius tentabo, quid possim vel legibus,Ga naar voetnoot286. (312).
Ut istuc cum tua dicam pace interim,
Si, quod rogo, non impetrem cum gratia.
pelargus:
Quando obstinate operam video te dare, meumGa naar voetnoot289. (315).
290[regelnummer]
Ut tibi iugum excutias, alioqui amabile,
Age, non libet tecum pugnare, sed habe
Hanc zonam tibi: decern talentum rem tenet.
Ea est substantiae tuae aequa portio.
Quid gestis, gnate mi? Ah nescis, quid gaudeas.
295[regelnummer]
Crede hoc mihi, si quid unquam monui bene:
Acerbius flebis, quod temere niteris.
Ego saeculum hoc novi, quibus sit moribus,
Tum te pernovi, quo sis ingenio; tuum
Si animum vicisti potius quam animus te, sino,Ga naar voetnoot299/300.
300[regelnummer]
Ut gaudeas. Verum quoniam video secus
Te esse habitum, non possum, quin deplorem tuam
Stultitiam pariterque doleam te abscedere.
acolastus:
Pater, obsecro, ne quid te excrucies mea
Causa; nullam peperero tibi aegritudinem.
pelargus:
305[regelnummer]
Utinam!
| |
[pagina 91]
| |
acolastus:
Vader, al uw moeite wordt verspeeld,
'k Zal liever zien, wat 'k met de wet vermag,
- om dat met uw verlof maar vast te zeggen -
als ik, wat 'k wens, niet krijg met goede wil.
pelargus:
315[regelnummer]
Daar 'k zie dat je hardnekkig er op toelegt
mijn juk, al is 't beminlijk, af te schudden,
welaan het lust mij niet met je te strijden,
neem deze beurs, bevattend tien talenten,Ga naar voetnoot292. (318).
dat is jouw billijk kindsdeel van mijn geld.
(Acolastus springt op van vreugde)
320[regelnummer]
Wat juich je zoon? Je weet niet wát je blij maakt.
Gaf 'k ooit je goede raad, geloof dan dit:
Bewenen zul je bitter wat je roekloos
nu najaagt. 'k Ken de zeden dezer eeuwGa naar voetnoot297. (323).
en jouw karakter ook. Als je overwinnaar
325[regelnummer]
bent van 't begerig hart, liever dan slaaf,
dán mag je blij zijn; nu ik echter zie,
hoe anders 't nietje staat, nu moet 'k bewenen
je dwaasheid en betreuren dat je gaat.
acolastus:
Vader, ik smeek u, martel u om mij niet,
330[regelnummer]
'k zal over u geen enkle kommer brengen.
pelargus:
Ach was dat waar!
| |
[pagina 92]
| |
acolastus:
Certe, pater. Nunquid me vis?
pelargus:
Puer,
Hem aegre propter me consistis, video, pedes
Tibi pruriunt ardentque fugam. Sed haec prius
A me si imperia capesses, multa in pectoreGa naar voetnoot308-313. (335-340).
Tuo bona considebunt. Principio tuam
310[regelnummer]
Mentem fac nullis artibus imbuas, nisiGa naar voetnoot310. (337).
Quarum in me exemplar advertis, meis item
Fac vivas moribus, ut qui paenitendum habent
Nihil. Volo, tuo animo haudquaquam servias,
Quem praestat semper habere suspectum. Cave,
315[regelnummer]
Devertas ad nequiora a praeceptis meis.
Postremo habe hoc tibi monumentum ut regulam,
Ad quam mores, vitam et mentem instituas tuam.
Haec sedulo verses, haec mente tractites,
Haec pro Cynosura quapiam limet oculus.
320[regelnummer]
Haec sint tibi ceu lapis Lydius, ad quem probe
Tete explores, ut, qui sis, noscas intime.
Ab iis enim si quid vel vita vel animus
Deliret, peccatum id quidem esse memineris.
| |
[pagina 93]
| |
acolastus:
't Is zeker vader! Is er
nog iets dat gij mij zeggen wilt?
pelargus:
Mijn kind
met moeite, ik zie het wel, staat ge nog naast me,
je voeten jeuken, branden om te vluchten.
335[regelnummer]
Maar neem van mij eerst deze opdracht aan,
veel goeds blijft in je hart dan wonen. Eerstens
gewen je geest aan geen principes dan
waarvan j'in mij een voorbeeld ziet, leef ook
volgens mijn zeden, die berouw uitsluiten.
340[regelnummer]
Wees in géén opzicht slaaf van j'eigen oordeel,
't Is beter, dat je 't steeds mistrouwt en hoed je
van mijn gebod tot slechtheid je af te wenden.
Tenslotte neem dit aandenken als maatstafGa naar voetnoot316. (343).
waarnaar je zede, leve' en geest moet richten.
(hij geeft hem een bijbel)
345[regelnummer]
Bepeins en onderzoek dit alles naarstig.
Je oog moet dít steeds als zijn leidstar volgen.Ga naar voetnoot319. (346).
Dit zij je toetssteen, waaraan je jezelfGa naar voetnoot320. (347).
wel onderzoekt, opdat je 't eigen wezen
diep-in verstaan leert, want als van dit spoor
350[regelnummer]
in iets je leven of je denken afwijkt,Ga naar voetnoot323. (350).
bedenk dan, dat het zeker zonde is.
| |
[pagina 94]
| |
acolastus:
Est praeterea, quod vis?
acolastus:
Valebis igitur, mi parens.
pelargus:
Vale,
Vale, inquam, gnate mi, gnate, aeternum vale!
Quae haec est miseria! Pro deum atque hominum fidem,
Itan divelli a me, quod erat carissimum!
Oh, quem luctum paras, quas curas inicis
330[regelnummer]
Patri, ipse securus nimis! Pulchre quidem
Tuam rem abiens stabilivisti. Sed nescis, ah
Nescis, serus, quos exitus vesper vehat.
Sane illud demiror, qui fiat, ut, mihi
Cum maxime peccet gnatus, nequeam tamen
335[regelnummer]
Acerbiore in eum esse animo. Ut nunc res ferunt,
Utinam tam possem filii obliviscier,
Quam ille, o dementiam, me aversatur libens!
Huc, huc calamitatis scilicet tuo,
Philaute, consilio inferor. O dolor gravis!
| |
[pagina 95]
| |
acolastus:
Hebt u nog andre wensen?
pelargus:
Dat je immer
wel varen moogt!
acolastus:
Vaarwel dan vader!
pelargus:
Vaarwel,
nog eens: mijn zoon, voor eeuwig, dierbre zoon, vaarwel!Ga naar voetnoot326. (354).
(Acolastus af)
355[regelnummer]
Welk een ellende is dit, - oh, gode' en mensen -Ga naar voetnoot327. (355).
dat zo mij 't dierbaarst deel wordt afgerukt!
Wat rouw bereidt gij, welke zorgen stort gij
over je vader, zelf maar al te zorgloos!
Heengaand heb je wel schoon je plan gegrond,Ga naar voetnoot331. (359).
360[regelnummer]
maar weten doe je niet, ach niet, wat afloopGa naar voetnoot332. (360).
de late avond brengt. Voorwaar 't verbaast me,
hoe ik, al zondigt dit mijn kind op 't ergst,
geen groter bitterheid in 't hart hem toedraag.
Kon ik, nu 't dús liep, hem maar zó vergeten,
365[regelnummer]
als hij, de dwaas, zich willens van mij keert!
In deze diepte van ellende kwam ik,
Philautus, door jouw raad. Ach zware smart!
| |
[pagina 96]
| |
Actvs I. Scena IV.
Acolastus. Philautus.
Σϰάζοντες.
acolastus:
340[regelnummer]
Nunquis me vivit fortunatior? NunquisGa naar voetnoot340. (368).Ga naar voetnoot340. (368).
Fortunae filius dici magis debet
Ex merito quam ego, cui contigere pro voto
Omnia?
philautus:
Quis hic beatum venditat sese? Hem,
Aurumne habes, Acolaste?
acolastus:
Habeam, rogas? Zona
345[regelnummer]
Vide ut tumeat.
philautus:
Ho, ho! Talenta quot?
acolastus:
Decem.
philautus:
Hui, tantamne auri vim?
acolastus:
Tantam.
philautus:
Unde, quaeso te,
Patri ista largitas?
| |
[pagina 97]
| |
Vierde toneel.
Acolastus. Philautus.
acolastus:
Er leeft toch zeker geen gelukk'ger man
dan ik, of een die met meer recht mag heten
370[regelnummer]
Zoon der fortuin, dan ik, wien alles toeviel
naar wens?Ga naar voetnoot343. (371).
philautus:
Wie etaleert de rijkaard hier?
Hé, Acolastus, heb je 't goud?
acolastus:
Het hébben?
Ziehier die dikke beurs!
philautus:
Hoeveel talenten?
acolastus:
philautus:
Deksels, zo'n macht goud?
acolastus:
Zo'n macht!
philautus:
375[regelnummer]
Hoe kwam als 'k vragen mag papa zo gul?Ga naar voetnoot346. (376).
| |
[pagina 98]
| |
philautus:
O lepidum caput, laudo.
Praesidium forte expugnasti hodie. Quid restat,
350[regelnummer]
Nisi ut triumphum agamus intus?
acolastus:
Accedo
Tuae sententiae.
philautus:
Sed quid libri hic gestas?
acolastus:
Id pignoris pater mihi relinquebat.
philautus:
Phy, bibliorum codex est: valeat! Insiste
Tuas tibi res curare, nempe, quo pacto
355[regelnummer]
Iter tuum instituas, peregre profecturus.
Codex non aeque inimicus, atque hic est nobis.
Ego tibi mox alia instillaro praecepta.
acolastus:
Sed mihi graviter pater est interminatus, ne
Haec a me amitterem.
philautus:
Istaec verba sunt, mitte!
360[regelnummer]
Quin concedimus intro?
acolastus:
Impera et puta factum!
| |
[pagina 99]
| |
acolastus:
Omdat ik de argeloze listig aangreep.
philautus:
Jou slimme rot, mijn compliment! Jij nam
vandaag het fort, wat rest ons dan daarbinnenGa naar voetnoot348. (378).
triumf te vieren?
acolastus:
Dat ben 'k met je eens.
philautus:
380[regelnummer]
Maar wat voor boek sjouw je daar mee?
acolastus:
Als pand
liet vader dit mij na.
philautus:
Zozo, de bijbel!
Vaarwel daarmee, ga j'eigen zaak bezorgen,
naamlijk, hoe je de reis inricht, nu 't plan is
van huis ver weg te gaan. Dat boek aangaande,
385[regelnummer]
geen ander is ons beiden zó vijandig.
Ik druppel gauw je andre regels in.
acolastus:
Maar vader dreigde: 'k mocht het niet verliezen.
acolastus:
Beveel en 't is gedaan.
|
|