De roman van een kleuter
(1922)–Jac. van Ginneken– Auteursrecht onbekendJac. van Ginneken, De roman van een kleuter. (deel 1 uit de serie Leergang der Nederlandsche Taal, onder leiding van dr. Jac. van Ginneken, met plaatjes van Herman Haeck). L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch/Antwerpen 1922 (tweede druk).
-
-
gebruikt exemplaar
exemplaar Universiteitsbibliotheek Leiden, sign.: 3241 G14
algemene opmerkingen
Dit bestand is, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de tweede, onveranderde uitgave van Jac. van Ginnekens Roman van een kleuter uit 1922.
redactionele ingrepen
p. 11: ‘zou’ →‘zoo’: ‘Zij liep zoo gauw als zij maar kon zonder opzien te maken’
p. 24: ‘nit’ →‘uit’: ‘...liever dan een vechtpartij uit te lokken’
p. 25: aanhalingstekens toegevoegd: ‘k-r-o-e-s → ‘k-r-o-e-s’: ‘met de woorden ‘k-r-o-e-s’ en ‘w-a-t-e-r’...’
p. 27: ‘ver staan’ →‘verstaan’: ‘...begint moeder bijna alles duidelijk te verstaan’
p. 27: ‘worde’ →‘worden’: ‘De interjecties worden dan nu ook spoedig...’
p. 27: de aanduiding in de tekst: ‘Fig. 1. (zie vlgd. blz.)’ is weggehaald, omdat figuur 1 ter plaatse is opgenomen.
p. 28: de aanduiding in de tekst: ‘Fig. 2. (zie hiernaast)’ is weggehaald, omdat figuur 2 ter plaatse is opgenomen.
p. 29: ‘worden’ →‘worden,’: ‘...als moedwillig wegwerpen, uit de kamer gedragen worden, in den kinderwagen naar achteren springen, op vaders schouder...’
p. 55: ‘evereenkomstige’ → ‘overeenkomstige’: ‘door de overeenkomstige scherpe glijders worden vervangen’
p. 72: ‘C-nitief-constructies’ → ‘Genitief-constructies’: ‘11. De eerste Genitief-constructies.’
p. 77: ‘overvoedig’ →‘overvloedig’: ‘...dan natuurlijk ook overvloedig gebruikt.’
p. 112: ‘t Is’ →‘'t Is’: ‘'t Is of Keesje eerst z'n heelen zin groepeert’
p. 119: ‘kache.’ →‘kachel’: ‘De bedoeling is hier: de kachel IS een soort fluitje’
p. 126: ‘s Nachts’ →‘'s Nachts’:‘'s Nachts had hij er blijkbaar over gedroomd’
p. 130: ‘5.’ →‘5o.’: ‘5o. den naam van den maker’
p. 136: ‘zijnl’ →‘zijn!’: ‘Ik wenschte die rots te zijn!’
p. 156: ‘en en’ →‘en’: ‘...als een ander ze tot hem gebruikt, en en hij ze wil verstaan’
p. 176 en 179: ‘(Eerste bewuste keus!)’, ‘(Tweede bewuste keus.)’, ‘}denken en weten kent hij nog niet.’. In de legger staan deze zinnetjes in klein lettertype over twee regels gedrukt, in de digitale versie zijn ze op normale grootte weergegeven en worden ze over twee regels herhaald.
p. 185: paragraaf 38 is geheel als facsimile gegeven. De kop van paragraaf 38 is ter verduidelijking toegevoegd, maar is ook in de illustratie opgenomen.
p. 202: op dit ogenblik (september 2001) is de dbnl niet in staat de accenten op de u, de i en onder de u in de zin ‘het allerdichtst bij den klinkertop liggen de halfklinkers u en i in tweeklanken als au...’ adequaat weer te geven
p. 207: ‘verbeterinskunstje’ → ‘verbeteringskunstje’: ‘dit lang-verbeide verbeteringskunstje’
p. 208: ‘ark’ →‘ark,’: ‘kelk, balk, dolk, kolk, stolp, welp, stulp, ark, worp, burg, turf, durf, korf’
p. 214: ‘moeten:’ →‘moeten,’: ‘'t Is of de klanken, die nog komen moeten, hem op de lippen branden’
p. 217: ‘word’ →‘wordt’: ‘Wedden wordt in een hartstochtelijke vraag tot... ’
p. 217: ‘verassende’ → ‘verrassende’: ‘juist om de verrassende bewondering’
p. 219: ‘ag’ →‘zag’: ‘Hij ging in den tuin op en neer, en zijn oog zag wat om hem was’
p. 239: ‘werkoord’ →‘werkwoord’: ‘Gaam als beweeglijk werkwoord blijft staan’
p. 240: bijschrift ill. 34.‘(Doe het slajbe voor.)’ →‘(doe het slabje voor)’
p. 250: ‘gevaI’ →‘geval’: ‘Welnu, laat dit geval u leeren’
p. 262: ‘verriest’ →‘Verriest’: ‘door Hugo Verriest’
p. 262: ‘Toestandssgevoelens’ → ‘Toestandsgevoelens’: ‘2 Toestandsgevoelens en overgangsgevoelens’
p. 265: ‘silbebestijging’ → ‘silbestijging’: ‘31 De lust tot voorbarigheid in de silbestijging’
p.266: De inhoudsopgave is naar het colofon verplaatst. Het gedicht 'Het keuterboerenkindje' van Adama van Scheltema is blijven staan en volgt direct op 'Het verlangen' van P.A. de Genestet
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (p. IV) is niet opgenomen in de lopende tekst.
[p. I]
DEEL I. DE ROMAN VAN EEN KLEUTER
Door Jac. van Ginneken
[p. II]
LEERGANG DER NEDERLANDSCHE TAAL
Onder leiding van dr. Jac van Ginneken
Deel I, met plaatjes van Herman Haeck
L.C.G. Mamlberg
's-Hertogenbosch 1922 Antwerpen
[p. III]
DE ROMAN VAN EEN KLEUTER
Door dr. Jac van Ginneken
2de onveranderde uitgave
L.C.G. Malmberg
's-Hertogenbosch 1922 Antwerpen
[p. 260]
Inhoud.
Blz. | |
EEN WOORD VOORAF | 1 |
HET NIEUWE ZUSJE door A.J.M. Janssens | 2 |
HOOFDSTUK I. HET SPRAKELOOZE WICHT | 3 |
1 Waarom een kind niet aanstonds praten kan. 2 Wat een kind dadelijk wèl kan. 3 Het schreien. 4 Het zuur hebben. 5 Het kreunen en krijschen. 6 De eerste lach. OEFENING. 7 Gedeelde vreugde, dubbele vreugde. 8 Ontdekking van moeder. 9 Uit den schaterlach komen silben op. 10 Tokkel- en sleepklanken. 11 De brabbelperiode. 12 De tong-, lip- en keelklanken. OEFENING. 13 De muzikale melodie. 14 De gilletjesperiode. 15 Het napraten. 16 Ontdekking van vader. 17 Meer belangstelling voorn gehoorde klanken. 18 Het nadoen. 19 Weer de muzikale toon. 20 De overgang van brabbelen in napraten. 21 Een- en meersilbige woorden. 22 Belangstelling in mondbeweging. OEFENING.
VADER EN MOEDER door D. v. G. | 10 |
EEN MOEDERHART Wally Moes | 11 |
MARIE HEURTIN door J.V. de Groot | 13 |
HOOFDSTUK II. 'T VERSTAND WORDT WAKKER | 15 |
1 De voorbereidende cursus langs oor en oog. 2 De dreumes begint iets te verstaan. OEFENING. 3 D.w.z. achter de woorden nog iets anders te zoeken dan louter geluid. 4 Spelletjes en dressuur. 5 Indrukmakende gebeurtenissen. 6 Kennen en onthouden. 7 Omgeving en omstandigheden. 8 Moeders gebaar en sprekende gelaatsuitdrukking. 9 De woorden als signalen. OEFENING. 10 Aanschouwelijke voorstellingen. 11 Het zuivere woordverstaan. 12 Het verstand. 13 Van de algemeen menschelijke taal naar het Nederlandsch. OEFENING. 14 Vallen en opstaan.
UIT DE BELIJDENISSEN VAN AUGUSTINUS door Frans Erens | 21 |
HET OPEN VENSTER door Longfellow | 22 |
MIJN LEVENSGESCHIEDENIS door Helen Keller | 22 |
HOOFDSTUK III. DE EERSTE KINDERWOORDEN | 27 |
1 Wat is praten? OEFENING. 2 Verschil tusschen uitroepen van wel en wee. 3 Middelpunt-zoekende en middelpunt-vliedende mondgebaren. 4 Het tegenvallen is een overgangsgevoel. 5 Het meevallen: een overgangsgevoel. 6 Andere overgangsgevoelens. 7 Het willetje begint te dwingen. 8 Dwingwoordjes of Imperatieven. 9 Echo en klanknabootsing. OEFENING. 10 De eerste naampjes. 11 Vage beteekenis der naampjes. 12 De twee wegen naar eigen praat. 13 Hoe beide wegen op hetzelfde straatje uitkomen. 14 Dat straatje is: de vraag. 15 Het werkwoordelijk karakter der eerste namen: 't zijn zinwoorden. 16 Hun beteekenis onvolledig. OEFENING. 17 Hun beteekenissen loopen in elkaar. OEFENING. 18 Het nut der verbeteringen. 19 Het bekendheidsgevoel. 20 De ont-
[p. 261]
dekking der substantieven. 21 Het substantief-tijdperk. 22 We hebben soms maar één woord voor heel veel dingen. 23 De ontdekking der soortnamen. 24 De overgang van grijpbeweging in aanwijzing. 25 Ontdekking: der aanwijzende voornaamwoorden. 26 Gevoel en verstand.
LOOPEN!! Door G. Jonckbloet | 43 |
MOEDERKE ALLEEN door René de Clercq | 44 |
MORGENSTOND IN DE KINDERKAMER door Stijn Streuvels | 44 |
AAN HANSJE EN FRANSJE door Willem Kloos | 49 |
PAPEGAAIEN-DEUNTJE door E.J. Potgieter | 49 |
HOOFDSTUK IV. DE STAMELENDE DREUMES | 50 |
1 Het oor is den mond altijd voor. 2 De ladder waarlangs de mond het oor naklimt. 3 Woorden van sport: ta, taai, tiaai. 4 Woorden van sport: ata, tatta, tattə, tat. Open en gesloten silben. 5 Woorden van sport: tap, tatə, taat. Soorten van klinkers. 6 Woorden van sport: taap, tas, taas. 7 Woorden van sport: tatapa, taspə, taspəpə. 8 Moeilijke medeklinkers. 9 Moeilijke klinkers. 10 Indeeling der Nederlandsche taalklanken. OEFENING.
PSAMMETICHUS door P.H. van Moerkerken | 57 |
ONNOOZELE KINDEREN door Joost van den Vondel | 61 |
ASTYANAX door Homeros | 61 |
VOOR EEN BOOS JONGETJE door Albertine Smulders | |
HOOFDSTUK V. HET DOORPRATEN | 64 |
1 Tot nog toe niets dan zinnetjes van één woord. 2 Het verstaan van constructies, en de perioden waarin ze rijp worden. 3 De eerste constructie. 4 De enkelvoudige zin. Onderwerp en gezegde. 5 De eerste nominale zinnen. 6 De beteekenis van een zin. 7 De beteekenis van een zelfstandig naamwoord. 8 De kettingen der zinwoorden. 9 De beteekenis van den pronominalen zin. 10 De beteekenis van den nominalen zin. 11 De eerste Genitief-constructies. OEFENING. 12 Verbuigings- en vervoegingsuitgangen. 13 Sommige woorden komen eer verbogen dan onverbogen voor. 14 De verkleiningsuitgangen bij soortnamen. 15 De verkleiningsuitgangen. 16 De Infinitieven ouder dan de persoonsvormen, soms jonger. 17 Wederkeerige toenadering. 18 In de verbaalzinnen zijn onderwerp en voorwerp nog niet onderscheiden. 19 De aard der werkwoorden. 20 Het werkwoordstijdperk. 21 Aktief en passief bij den Infinitief nog niet onderscheiden. 22 Ook bij ons nog niet in de ‘beknopte zinnen’. 23 Onderscheid tusschen Infinitief en persoonsvorm. 24 Uitroepzinnetjes. 25 De woordschikking in de uitroepszinnen. 26 Aktief en passief nog één, ook in den persoonsvorm. OEFENING. 27 Onderscheid tusschen substantieven en werkwoorden. 28 De ontdekking van het voorwerp. 29 Grammatische onderschikking. 30 Voorwerp en bepaling van een Infinitief nog niet gescheiden. 31 Roepnaam wordt onderwerp. 32 Zinnen bestaande
[p. 262]
uit onderwerp, gezegde en voorwerp. 33 Verschil in woordschikking. 33 Voorwerp en bepaling van persoonsvormen.
KINDERGEDACHTEN door Adama van Scheltema | 86 |
JANNEMAN door Johanna van Woude | 86 |
LIEVELINGSKIND door Felix Rutten | 87 |
HET JONGETJE VAN FRANK ROZELAAR door L. v. Deyssel | 88 |
NATUURKINDEREN door Hugo Verriest | 89 |
HOOFDSTUK VI. VAN GEVOELEN NAAR BEDOELEN | 90 |
1 De bepaling. 2 Toestandsgevoelens en overgangsgevoelens. 3 Bijvoegelijke en bijwoordelijke bepalingen. 4 Vieze dingen altijd vies. 5 Gevoelsuitroep alleen. 6 Gevoelsuitroep plus substantief. 7 Attribuut + substantief of infinitief. OEFENING. 8 Beteekenis der bijvoeglijke naamwoorden. 9 Substantief + attribuut. 10 Persoonsvorm + attribuut. 11 Verandering van gevoelstoon. 12 Subject en praedicaat. 13 Maar praedicaat met gevoelsbeteekenis. 14 Toekomstige praeposities en bijwoorden. 15 Toekomstige voegwoorden. 16 Bevestiging en ontkenning. 17 Echte voorzetsels + substantief. 18 Toekomstige voegwoorden en bijwoorden + substantief. 19 Bevestiging en ontkenning + substantief. 20 Substantief + overgangswoord. OEFENING. 21 Overgangswoord + infinitief of participium. 22 Persoonsvorm + overgangswoord. 23 Subject + overgangswoord als praedicaat. OEFENING. 24 Opneming der bepalingen in den enkelvoudigen zin. 25 Bijvoegelijke bepalingen bij onderwerp, gezegde en voorwerp. 26 Een bepaling van een bepaling. OEFENING. 27 Onderschikkende verbindingen. 28 Nevenschikkende verbindingen. 29 Verschil tusschen voorzetsels en voegwoorden. 30 Nevenschikking, onderschikking en samenschikking. 31 Overgangswoordjes als nominale koppelwoorden. 32 Verbale koppelwoorden. OEFENING. 33 De bijwoordelijke bepalingen. 33 De voorzetselbepalingen. 35 Voorzetsels en bijwoorden. 36 Voorzetselbepaling achter het voorwerp. 37 De bepalingen vormen een enkele groote groep. 38 De vier ontwikkelingsperken van het eerste taaljaar.
HEETE POOTJES door Guido Gezelle | 114 |
'T IS MAAR VOOR EEN KIND door Justus van Maurik | 114 |
HEI DA LIEVE DREUPEL WATER door Guido Gezelle | 116 |
HOOFDSTUK VII. HET KINDERLIJKE DENKEN | 117 |
1 Wat Keesje eigenlijk bedoelt. 2 De spelende kinderen daarbinnen. 3 Keesje heeft daar iets over te zeggen. 4 Wakker zijn en droomen. 5 Denken is iets bedoelen dat buiten ons ligt. 6 Een denkbeeld is gewoonlijk een voorstelling + bedoeling. 7 Het denkbeeld geeft aan het woord z'n beteekenis. 8 Enkele en algemeene denkbeelden. 9 Eerste soort gedachten: de samenschikkingen. 10 Tweede soort gedachten: de onderschikkingen. 11 Derde soort gedachten: de nevenschikkingen. 12 Ver-
[p. 263]
schil tusschen gedachten en verbeeldingsvoorstellingen. 13 Door de gedachten nemen wij geestelijk de wereld in bezit. 14 De kristalliseering van het gevoel. 15 De ontdekking der eigenschappen en plaatsbepalingen. 16 Toenemende macht der gedachte werkelijkheid. 17 Keesjes inbeelding echter nog heel onzakelijk. 18 Stilzwijgende afspraak: alles op te vatten als kindjes. 19 Persoonsverbeelding. 20 Natuurmythen. 21 Uitvoeling. 22 Hij begint zich aan andere dingen gelijk te willen maken. 23 Vader als kindje behandeld. 24 Moeder als kindje behandeld. 25 Analogieneigingen op grammatisch gebied. 26 Analogieën op het terrein der woordbeteekenis. OEFENING. 27 Analogie van tegenstellingen. 28 De vaste woordschikkingen zijn analogieën op syntactisch gebied. 29 De persoonsverbeeldingen zijn niets dan analogieën op stijlgebied. 30 Personificaties in de volkstaal. OEFENING 1 EN 2. 31 Persoonsverbeeldingen bij dichters en schrijvers.
KINDERSPROKE door Marie Boddaert | 134 |
DE JAPANSCHE STEENHOUWER door Ed. Douwes Dekker | 135 |
DE TARWEKORREL door J. Joergensen | 136 |
ROUW OM HET JAAR door Alb. Verwey | 138 |
DE JONGE KIKKERS door B. van Meurs | 139 |
WILG EN POPEL door Jacques Perk | 139 |
HOOFDSTUK VIII. UIT D'EENZAAMHEID VERLOST | 140 |
1 Keesjes eenzaamheid. 2 Vader en moeder. 3 De kleine koning. 4 Zijn Imperiale onaantastbaarheid. 5 Keesjes woorden beteekenen: wat hij er zelf mee bedoelt. 6 Wat Keesje hoort, vat hij op als uiting van eigen stemming. OEFENING. 7 Begin van den ommekeer. 8 De gesprekvormen. 9 De moeilijkheid der persoonlijke voornaamwoorden. 10 De voornaam wijkt voor je en jij. 11 Je en jij wijken voor ək en ik. 12 De nadruksvormen toch weer als naam opgevat. 13 De oude en nieuwe kringen van vertrouwelijkheid. 14 Op de oude kringen berusten de aanwijzende voornaamwoorden en bijwoorden. OEFENING 1 EN 2. 15 Het bepaalde lidwoord voor alle oude bekenden. 16 Het onbepaalde lidwoord voor onbekenden. OEFENING. 17 De onderwerps- en voorwerpsvormen van den 1sten en 2den persoon. 18 De vormen van den 3den persoon. 19 Vrouwelijk en onzijdig. Gewone vorm en nadruksvorm. 20 Samengestelde bijwoordelijke voornaamwoorden. 21 De eerste persoon meervoud. 22 De vervoeging van het werkwoord zijn. 23 Vormen van hebben. 24 De derde persoon uitgaande op -t. 25 De eerste persoon zonder -t. 26 De tweede persoon zonder -t. 27 De eerste en derde persoon meervoud. OEFENING. 28 De omkeering der voornaamwoorden in het gesprek. 29 Het toespreken. 30 Het verstaan. 31 De ondeding van een gesprek. 32 Het gesprek berust op zelfverlies en zelfhervinding. 33 Het gesprek voedt op tot wellevendheid en beschaving. 34 Het
[p. 264]
gesprek de hoogste kunstvorm en de rijkste levensvreugde. 35 Sommigen leeren het nooit. OEFENING.
KLEIN VLEISTERTJE door Ana Sutorius | 159 |
KLEIN ONDEUG (in 't Afrikaansch) door Jan Celliers | 159 |
HET ZUSJE VAN TROTT door A. Lichtenberger | 160 |
BENJAMIN-AF door P. de Genestet | 165 |
EGO FLOS door Guido Gezelle | 166 |
HOOFDSTUK IX. DE ONTDEKKING VAN DEN TIJD | 167 |
1 De wijzen van het werkwoord. 2 Modale hulpwerkwoorden. OEFENING. 3 Twee wijzen en drie woordjes voor de toekomst. 4 Een vast hulpwerkwoord voor hoop en vrees. 5 Het eerste woordje voor den verleden tijd. 6 Op weg naar de tijdsontdekking. 7 Waarom de toekomst een voorsprong heeft op het verleden. OEFENING. 8 Het terugkennen, de eerste stap naar een verleden-tijdsvoorstelling. 9 Vrij opkomende herinneringen, de tweede stap. 10 Herinneringen en terugkenningen stapelen zich op. 11 Het verleden interesseert Keesje om de blijvende gevolgen. 12 Vergelijking van toekomst en verleden: de derde laatste stap. 13 Het eerste tijdsbegrip. 14 De schatkamer van het verleden. 15 Voltooiing en voortduring. 16 Middel en doel. 17 De durende tegenwoordige tijd. 18 De durende of onvoltooid verleden tijd. 19 Durende en voltooide bijwoorden. 20 Het verleden deelwoord. 21 De voltooid verleden tijd. OEFENING. 22 Lijdend en handelend werkwoordsgebruik. OEFENING. 23 Overgankelijke werkwoorden. 24 In 't aktief met hebben. in 't passief met zijn vervoegd. 25 Onovergankelijke werkwoorden: duratief met hebben, perfectief met zijn. Oefening. 26 De onvoltooid verleden tijd. 27 Hoe dikwijls die voorkomt OEFENING. 28 Z'n beteekenis. OEFENING. 29 Sterke en zwakke vervoeging. 30 Naäpen en navolgen. 31 Geen louter spel meer maar behoefte. 32 Analogie in beteekenis-groepen. OEFENING. 33 Zwakke en sterke deelwoorden. 33 De louter grammatische groepen. 35 Zes enkelvoudige wisselreeksen. 36 Drie tweevoudige wisselreeksen. 37 Eén drievoudige wisselreeks. 38 De klassen der sterke werkwoorden. 39 Onregelmatige werkwoorden. 40 Juiste en valsche analogie. 41 Zelden en vaak voorkomende gevallen. 42 De onregelmatige werkwoorden komen juist het meest voor. 43 Zwakke Imperfectumvormen. 44 De nood der eenzaamheid de beste taalmeester.
ALS DE DOOD ZOO BANG door Barbra Ring | 188 |
KONING EN KEIZER door W.L. Penning | 194 |
GROOTMOEDER door Anna van Gogh-Kaulbach | 195 |
HET KLEINE MONNIKJE | 195 |
FRANK ROZELAAR MET ZIJN ZOONTJE door L. van Deyssel | 198 |
HOOFDSTUK X. NOU ZEG KEESJE 'T GOED MOEDER! | 199 |
[p. 265]
1 De uitspraak bijna heelemaal gedachteloos aangeleerd. 2 De dubbele medeklinkers. 3 De silbeberg. 4 De fijne s op het eind der silben. 5 Langzame daling gemakkelijker dan langzame stijging. 6 De breedere en de fijnere s. 7 De klankzones op den silbeberg. 8 De neusklank- en glijderverbindingen. 9 De moeilijke r. 10 De r-verbinding in de silbedaling. 11 De r-verbinding in de silbestijging. 12 De moeilijke h. 13 De drievoudige w. OEFENING. 14 De l, een laatkomertje, groeit voorspoedig. 15 Concurrentie tusschen de l en de w. 16 L-verbindingen in de silbendaling. OEFENING 17 L-verbindingen in de silbestijging. OEFENING. 18 Drie medeklinkers in de silbedaling. 19 Drie medeklinkers in de silbestijging. 20 Die moeilijke zachte glijders. 21 Het grillige huigje. 22 Voorsilben zonder nadruk. OEFENING. 23 Middensilben. OEFENING. 24 Eindsilben. OEFENING. 25 Aantrekkingskracht van de acentsilbe. OEFENING. 26 De neiging: hou wat je hebt. 27 Nieuwe praatspelletjes. 28 Silbe-verdubbelingen. 29 De koppige vasthoudendheid bij den silbenovergang. OEFENING. 30 De neiging tot afwisseling. OEFENING. 31 De lust tot voorbarigheid in de silbestijging. OEFENING. 32 De voorbarigheid in de silbedaling. OEFENING 1 EN 2. 33 Gedeeltelijke voorbarigheid. OEFENING. 33 Voorbarigheid en koppigheid tegelijk. 35 Voorbarige klinkers. OEFENING 1 EN 2. 36 Rekking en verscherping. OEFENING.
DE GROOTE HOND EN DE KLEINE KAT door Alb. Verwey | 218 |
WIESJE, LIENTJE EN MIENTJE door Fritz Reuter | 218 |
ANNI'S TAAL door P.A. de Genestet | 226 |
HOOFDSTUK XI. HALSBREKENDE TOEREN | 227 |
1 De kindergroepjes leeren dezelfde kunstjes, die vroeger een kind alleen uithaalde. 2 De vier hoofddeelen van een enkelvoudigen zin. 3 Geen ellipsen. 4 Twee kinderen spelen samen. 5 Samen onderwerp spelen. 6 Samen gezegde spelen. 7 Eerst maken ze ruzie. Dan worden ze 't samen eens. 8 Het eigenaardig wezen der onderschikking. 9 De infinitief als rijder. 10 Is een werkwoordsvorm. 11 Verleden deelwoord als rijder. 12 Tweeslachtigheid van de koppelwerkwoorden. OEFENING. 13 Aanvullingen van den rijder. OEFENING. 14 Bijwoorden als rijder. 15 Intransitieve scheidbare werkwoorden. 16 Samengetrokken zinnen. OEFENING. 17 Afhankelijke uitroepzinnetjes. 18 Beknopte voorwerpszinnen. 19 De eerste uitvoerige afhankelijke vraagzinnen. 20 Transitieve scheidbare werkwoorden. 21 Zoogenaamde bepalingen van gesteldheid. 22 Konstateerende voorwerpszinnen met inklamping. 23 Scheidbare werkwoorden met hulpwerkwoorden. 24 Passief met modaal hulpwerkwoord. 25 Voorwerpszinnen zonder inklamping. 26 De relatieve zin. OEFENING. 27 De bijvoeglijke bijzinnen ontstaan uit latere aanvullingen. 28 Ze ontstaan dus pas, sinds Keesje z'n best doet nauwkeurig
[p. 266]
te spreken. 29 Bijstellingen worden tot onderschikkingen. 30 Onderschikking van volle konstateerende zinnen. 31 Het voegwoord als. 32 De inklamping der bijzinnen. 33 Hiermee is een keerpunt in de taalontwikkeling bereikt. 34 Wonderbare groeikracht van het menschelijk bewustzijn. 35 Het kind lijkt krankzinnig, maar is geniaal. 36 Het maakt in korten tijd de heele ontwikkeling mee van de menschelijke beschaving. 37 De gelijkenis der kindertaal met de talen der onbeschaafde volken. 38 Die welige geestesgroei komt nooit weerom.
VAN JEZUS EN ST. JANNEKEN door Pater Poirters | 258 |
JEZUS' SLAPENGAAN door Pol de Mont | 258 |
DE KLEINE JOHANNES door Frederik van Eeden | 259 |
HET LIEDJE VAN VERLANGEN door P.A. de Genestet | 261 |