De regenboogkleuren van Nederlands taal
(1917)–H.J.E. Endepols, Jac. van Ginneken– Auteursrecht onbekend
[pagina 10]
| |
1. Het witte licht.Het Algemeen Beschaafd is de taal, welke door geheel ons land wordt gesproken en wel door de meer ontwikkelden, de meer beschaafden. Het is een Nederlandsch, waarin de dialectische verschillen, de leeftijdseigenaardigheden en technische vaktermen niet op den voorgrond treden. Indien het A.B. geschreven wordt volgens een vaste spellingsconventie, helpt dit natuurlijk om de nog bestaande uitspraakverschillen langzamerhand te doen verdwijnen. Dit Algemeen Beschaafd is het Nederlandsch, dat tot nog toe uitsluitend op de scholen geleerd werd. Zoowel het A.B. als de dialecten en andere groeptalen worden volgens vaste regels gesproken en geschreven, al geschiedt dit meestal onbewust vooral bij de dialecten. Deze regels, waarvan de verklaring en aanwijzing spraakkunst heet, zijn afgeleid uit de taal en niet gemaakt vóór de taal. Indien de taal dus verandert, dan zullen ook de regels gewijzigd worden. | |
2. De zeven kleuren.Het A.B. heeft zich ontwikkeld uit de verschillende Nederlandsche dialecten en andere groeptalen en blijft nog steeds veel van zijn bestanddeelen voortdurend aan deze ontleenen. Een dialectisch woord, uitdrukking of klank wordt echter niet vanzelf Algemeen Beschaafd Nederlandsch. Slechts, wanneer zulk een woord, uitdrukking of klank algemeen gebruikt wordt, gaat het tot het Algemeen Beschaafd Nederlandsch behooren. | |
3. Alle lichte kleuren naderen tot wit.Er volgt hieruit, dat de grenzen tusschen A.B. en dialect of andere groeptaal niet scherp te trekken zijn. Ieder b.v. hoort wel onmiddellijk, dat een klank als skaop geen A.B. is, maar bij andere klanken zal de eene ze A.B. noemen, een tweede daarentegen van dialect spreken. Verschillende Nederlanders voelen de uitspraak srijven, sreeuwen, sril als die van het A.B., terwijl velen ze als dialect beschouwen. Er is een tijd geweest, dat het wederkeerend voornaamwoord zich volstrekt niet tot het toenmalige A.B. behoorde, maar alleen gebruikt werd in het oosten van ons land. Langzamerhand werd het gebruik van zich echter zoo algemeen, dat het door iedereen als A.B. beschouwd wordt. | |
4. Morgen- en avondrood.Niet elk dialect en groeptaal levert evenveel bestanddeelen op voor het A.B. De invloed van een dialect op het A.B. hangt ten nauwste samen met de belangrijkheid van de streek, waar een dialect gesproken wordt. Nu eens ontleent het A.B. zijn bestanddeelen aan het eene, dan weer aan het andere dialect in verband met de tijdelijke belangrijkheid van een bepaalde streek. Zoo gaat het ook met de andere groepen. | |
[pagina 11]
| |
Oefening.1. Wat is A.B. Nederlandsch? - 2. Waaruit heeft het A.B.N. zich ontwikkeld? Waarvan hangt het aandeel af, dat de samenstellende bestanddeelen op de vorming van het A.B.N. hebben? - 3. Herinnert gij u wel eens klanken, woorden of uitdrukkingen te hebben hooren gebruiken door beschaafde menschen, afwijkende van het u bekende A.B.N. dat op de school geleerd wordt? - 4. Welken invloed oefent een algemeen gevolgde spelling uit op het A.B.N.? - 5. Wat is spraakkunst? - 6. Waarom zal een spraakkunst van Nederlandsch, Fransch, Duitsch of Engelsch na een bepaalden tijd veranderen, van Latijn of Grieksch niet? | |
5. De dialecten of tongvallen.De meeste menschen weten wel zoo ongeveer, wat een dialect is en kunnen in de practijk een dialect heel goed van A.B. onderscheiden. Verschillende leerlingen spreken zelf een tongval of hooren er een in hun omgeving. Meestal komt het voor bij die menschen, die op dezelfde plaats blijven wonen, en zooals de plattelandsbewoners, niet dikwijls in aanraking komen met personen uit andere streken. Wat wij nu in het vervolg onder dialect verstaan, is een taal in klanken, verbuiging enz. afwijkend van het A.B. en gesproken door een groep van Nederlanders, die bij elkaar wonen. Eigenlijk heeft ieder dorp, iedere stad, iedere streek een min of meer van het A.B. afwijkend dialect. Iedere Nederlander behoort dus tot een bepaalde dialectgroep, al zal dit niet in ieders taal even sterk uitkomen. Soms, bij overigens zeer beschaafde Nederlanders, is de dialectische invloed zoo sterk, dat men ook in hun A.B. onmiddellijk kan hooren, waar zij geboren en getogen zijn. | |
6. Dialectovergangen en grenzen.Er zijn ook Nederlanders, die achtereenvolgens tot verschillende dialectgroepen kunnen behooren. Iemand, die in zijn jeugd uit Limburg naar Gelderland verhuist, zal eerst een Limburgsch dialect hebben aangeleerd om in Gelderland iets van het Geldersch dialect over te nemen. Wel is waar leert men een dialect het gemakkelijkst in de jonge jaren en ondervindt hiervan het sterkst den invloed. Waar men zich meestal een onjuiste voorstelling van maakt, zijn de grenzen van een dialect. Dit gaat gewoonlijk niet plotseling in een ander over. Scherp omlijnd is b.v. de Zuid-Friesche taalgrens, maar bijna altijd liggen tusschen twee dialecten, overgangstalen, die de eigenschappen van de beide dialecten vermengen. Soms dringen woorden, uitdrukkingen of zelfs grammatische vormen of klankovergangen uit het gebied van het eene naar het andere. (Zie de isoglossenkaartjes van West-NoordBrabant). In elk dialect zijn natuurlijk weer kleinere groepen te onderscheiden. Niet alleen verschillen het Roermondsch, het Venloosch en het Maastrichtsch van elkaar, maar dorpen onder den rook van de bedoelde steden | |
[pagina 12]
| |
gelegen, vertoonen kenmerkende verschillen met de stadsdialecten. | |
7. Hoe de grenzen ontstaan.De grenzen van een dialect en van de kleinere groepen zijn vaak een gevolg van verkeersgrenzen. Rivieren, heuvels, moerassen, heiden brengen niet alleen een scheiding te weeg tusschen bewoners, maar ook tusschen hun taal. Worden ten gevolge van een beter verkeer de grenzen opgeheven, dan gaan de dialectgroepen meer en meer op elkaar gelijken. Omgekeerd kunnen verkeerswegen de verspreiding van een dialectgroep bevorderen. Zoo kan het gebeuren, dat in verschillende dialecten langs een rivier gelegen, eenzelfde eigenaardigheid teruggevonden wordt, welke ontbreekt in dialectgroepen, een eind verder van de rivier gelegen. Dat in vroeger dagen de verschillen tusschen de dialectgroepen nog grooter waren, is nu wel duidelijk, vooral wanneer men zich de afzondering van dorpen en steden herinnert en denkt aan de talrijke staatkundige grenzen en grensjes van vroeger. | |
8. Dialecten zijn zeer vaste taalgroepen.Eenige eigenschappen zijn aan alle dialecten gemeen, waardoor zij zich onderscheiden van de sociale en familiale taalgroepen: De dialecten behooren over het algemeen tot de meest vaste groepen, d.w.z. zij blijven zich met enkele uitzonderingsgevallen in hun gebied handhaven. Slechts zeer zelden zal, zoolang de oude verkeersgrenzen dezelfde blijven, een dialect verdwijnen, en de historische veranderingen dringen meestal slechts langzaam door. Vele dialecten vertoonen dan ook nog dezelfde eigenaardigheden, welke reeds eeuwen geleden er in voorkwamen. Zoo vinden wij in het Zuid-Limburgsch van nu bijna al de afwijkingen terug, waardoor de Limburgsche Sermoenen uit de Middeleeuwen zich onderscheidden van de andere Middelnederlandsche literatuur (o.a. de klankvoorbarigheid: zie Hoofdstuk V). De taal van den Amsterdammer Breederoo (± 1600) en het Friesch van Gijsbert Japiks (± 1625) heeft tal van overeenstemmingen met het Amsterdamsch en Friesch der twintigste eeuw. | |
9. Soms sterk afwijkend van het Algem. Besch.Een tweede kenmerk der dialecten is, dat zij zeer ver van het Algemeen Beschaafd kunnen afwijken: vooral de klinkers zijn vaak geheel anders. Bij de familiale en sociale taalgroepen liggen de verschillen op een geheel ander terrein. Een gevolg van de sterke verschillen is dan ook, dat vreemdelingen bijna nooit een dialect volkomen kunnen aanleeren. Beets laat b.v. in zijn Camera Obscura een Limburgschen voerman Limburgsch spreken. Maar hetgeen hij den man laat zeggen, is een mengelmoes van half dialectische, half gefantazeerde klanken (zie daarover in Hoofdstuk V: bladzijde 61). | |
[pagina 13]
| |
10. Indeeling der Ned. dialecten.De Nederlandsche dialecten onderscheiden wij in: I. De dialecten, gesproken op het oude Nederlandsche stamgebied. II. De dialecten, die de Nederlanders in hun grootere of kleinere koloniën over de geheele wereld verspreid hebben. De eerste afdeeling wordt weer onderverdeeld in: A. HET FRANKISCH waarin we onderscheiden: 1o. Het Hollandsch-Frankisch. 2o. Het Brabantsch-Frankisch. 3o. Het Limburgsch-Frankisch. - B. HET SAKSISCH. - C. HET FRIESCH. De tweede afdeeling wordt onderverdeeld in: 1o Het Neger-Hollandsch (uitgestorven). - 2o Het Ceylonsch (bijna uitgestorven). - 3o Het Afrikaansch. - 4o Het Noord-Amerikaansch. - 5o Het Oost-Indisch. - 6o Het West-Indisch. Deze dialecten worden, gelijk men ziet, ver over de staatkundige grenzen van het koninkrijk der Nederlanden en de Nederlandsche bezittingen gesproken. Van de dialecten der eerste afdeeling vindt men er toch in België en Noord-Frankrijk, terwijl, behalve het Oost- en West-Indisch, al de dialecten der tweede afdeeling buiten het tegenwoordig Nederlandsch gebied liggen. Men zal misschien vragen, waarom wij zoo'n scherp onderscheid maken tusschen de dialecten der eerste en tweede afdeeling. Daarop kan het antwoord kort zijn. De Nederlandsche dialecten op eigen grond verkeeren toch in heel andere omstandigheden, als hunne broertjes en zusjes op vreemden bodem. Terwijl het Nederlandsch van Holland en België sedert eeuwen de oudste brieven heeft, en daarom zoo diep met geheel het volksleven is samengegroeid; mist het Nederlandsch op vreemden grond al deze op eeuwenlange ervaringen berustende aanpassing. Ja het vindt er zelfs concurrenten in de talen der inboorlingen, die zich juist in al deze voordeelen verheugen. Het Nederlandsch moet daar dus willens of onwillens wel den invloed van ondergaan. Vandaar het afwijkend karakter. | |
Oefening.1. Wat is een dialect? Wie spreken het meestal? - 2. Ken je een dialect? Maak een opstelletje in dit dialect over een onderwerp naar keus, en geef de verschillen aan tusschen dit dialect en het op school geleerde Nederlandsch. - 3. Wanneer men meer dan één dialect heeft leeren spreken, welk van beide kent men dan het beste? Waarom? - 4. Heb je in het A.B.N. van je omgeving wel eens gemerkt, dat sprekers dialectische woorden, uitdrukkingen of klanken gebruikten? Schrijf deze afwijkingen van het A.B.N. op. - 5. Wat weet je van de grenzen van een dialect? - 6. Welken invloed oefenen verkeerswegen en verkeersgrenzen uit op de uitbreiding van een dialect? - 7. Noem de twee voorname eigenschappen van dialectgroepen, waardoor zij zich van de andere taalgroepen onderscheiden. - 8. Schrijf de verdeeling op der Nederlandsche dialectgroepen. - 9. Noem van elke dialectgroep volgens het kaartje eenige plaatsen. - 10. Waarom wijken de dialecten der 2de afdeeling zoover van die der 1e afdeeling af? |
|