Dank ook aan Henri Povel, die mij het materiaal voor den stijl der
aanplakbiljetten bezorgde, aan Alb. Hendrikx die een reeks soldatenliedjes
aanbracht, en aan mijn vriend Jac. van Alphen, die een heel lijstje
straatroepen inzond, De soldatentaal ten slotte zou heel wat pooverder zijn
uitgevallen, had ik niet in Generaal A.N.J. Fabius een medewerker gevonden, die
ten eerste door het toezenden van allerlei minder toegankelijke boeken en
boekjes: me het materiaal te grabbel wierp; en ten tweede door vele brieven,
met zijn helderen kijk en trouwe vaderlandsche hart: mij de legertoestanden
niet slechts, gelijk ze naar buiten blijken, leerde zien en begrijpen, maar
vooral ook, gelijk ze van binnen in de harten onzer militairen leven, leerde
aanvoelen en verstaan. Niet minder echter dan om hunne heusche gaven, voel ik
mij aan al de genoemde medewerkers tot erkentelijkheid verplicht: om de hooge
altruïstische opvatting hunner helperstaak. Zij hebben mij namelijk geen
van allen, hunne eigen meeningen willen opdringen, maar mij objectief slechts
feiten gerapporteerd, zoodat ik het heele boek met gerust geweten het mijne mag
noemen, en ik alleen, voor alles, de volle verantwoordelijkheid draag. Voor een
der eerste hoofdstukken ben ik ten slotte zeer veel geholpen door een
hooggeachte specialiteit, die evenwel toen hij mijn tekst en conclusies zag,
zijn spijt betuigde me tot dan toe te hebben bijgestaan, van toen af alle
verdere medewerking opzei, en me zelfs verbood zijn naam te noemen. Ook aan hem
dus, trots alles, mijn oprechten dank met blanco adres. Ik heb, in 't openbaar,
van deze intiemere zaken rekenschap willen geven, omdat de sociale samenwerking
in de wetenschap, die ik met raad en daad zoek te bevorderen, wellicht hiermee
haar voordeel kan doen.
Dit boek verschijnt in droeve dagen. Antwerpen is gevallen. Een half
millioen Vlamingen vertoeven thans als arme vluchtelingen in ons midden. En
onwillekeurig gaan mijn gedachten terug naar 1585. Ook toen kwamen na
Antwerpens val: duizenden en duizenden, sommigen na een omweg over Engeland of
Duitschland, in ons vrijgevochten landje bijeen, en wrochten er met onze
vaderen samen: de groote werken onzer gouden eeuw. - Maar of de Vlamingen hier
zullen blijven of weer huiswaarts keeren, óf dan de krijg aan
Duitschland of de verbondenen de zege brengen zal, Holland en Vlaanderen voelen
zich weer inniger vereend, in de ontmoeting van wit-lavendel-lot en
roode-egelantiers-troost ‘uut levender jonste, in liefde bloeiend’!
Gave God, dat dit boek, waarin aan de Vlaamsche naast de Hollandsche tale, haar
volle plaats is ingeruimd, de heraut mocht zijn van Groot-Nederlands nieuwen
gulden tijd: met maatschappelijken welstand, sociale liefde, en hooger leven
waarin DE ZIEL OVERWINT! dan zou de schrijver eerst gehéél- en
gróót-gelukkig zijn.
Jac. van Ginneken s.j.
Canisius-College, Nijmegen.
18 October 1914.