rusie wilde maken, zou ik aanstonds het vuur met eene flesch Champanje blusschen; en die mij zijnen handschoen toesmeet, zou ook de moeite moeten nemen van hem weer op te rapen. Een lafaard ben ik, maar uit principe, uit eene beredeneerde zelfkennis, die mij leert, dat mijn ligchaam volstrekt niet tot vechten geschikt is; en wat mijne eer betreft, zij is mij veel te dierbaar, om niet te verhoeden, dat zij op aarde rondzwerven moet als een hulpelooze wees. Behalve eenige oude Grieken en Romeinen, ken ik niemand, die zich een beroemden naam heeft gemaakt door te duelleren; maar niet weinigen, die daardoor hunnen neus hebben geschonden, en derhalve hun aangezigt. Zulke ezelsgevechten zijn niet beter dan de stierengevechten der Spanjaarden: men proeft er de middeleeuwen uit, en geenszins onze delicate eeuw. Als ik er niet ben, dan moet ge maar beginnen, zeide ik eens aan zulk een rusiemaker, en het was mijne schuld niet, dat de drommelsche kerel uitgelagchen werd. Hoe lang die held op de kampplaats gestaan heeft, heb ik nooit geweten, maar zeer goed weet ik, dat de ondergeteekende er niet gekomen is. Die lust heeft om iemand uit te dagen, moet mij uitdagen; daar is volstrekt geen gevaar bij! Mijn ligchaam is weinig waard, ik beken het, maar ik wil er toch gaarne oud meê worden. Laat derhalve vechten, die vechten wil; ik houd meer van den lieven vrede. Vrede in mijn land, vrede in mijn huis, vrede in mijn gemoed! is een mijner wijze spreuken. Teeuwis de bom-