| |
Tweede hoofdstuk.
Mijn planeet schijnt te verlangen, dat dit hoofdstuk zonder inleiding of voorafspraak de wereld in gezonden worde; en ik ben innig overtuigd, dat ik deswege met niemand mijner lezers in twist zal komen. Het zijn mijne gedurige inleidingen en tallooze uitweidingen, die dezen roman tot zoo een vervelend klokkenspel maken. Wanneer ik zonder ouvertures en variatien mijn deuntje had afgespeeld, zou ik met het meeste vertrouwen u mijn hoed kunnen aanbieden, opdat uw milde hand in denzelven een vijfstuiverstuk kon laten vallen voor den armen muzikant, die uwe delicate ooren zoo weinig gehavend had. Maar als ik bij voortduring mijn
| |
| |
thema verdrinke in een vloed van straatdeunen, die ik u voor variatien verkoop, en niet den minsten eerbied toone voor uw kiesch gehoor, zal men mij, naar ik vrees, met een gemeenen orgeldraaijer gelijk stellen, dien gij met uwe gewone christelijke liefde een paar centen toesmijt, op voorwaarde dat hij zijn vervelend muzijk naar uwe naaste buren overbrenge. Gij ziet waarde lezer, dat ik zeer goed mijne zwakke zijde ken: de zwarigheid is maar, dat ik zelden meester ben van mijn instrument; de toonen, die mijn speeltuig u toeblaft, verrassen mij zelven. Ik geloof niet, dat er zoo een grillig speelwerk in Europa te vinden is: wanneer ik een allegro spelen wil, komt er een deftig adagio; moet er een waltz of galopade gedanst worden, dan piept u mijn doedelzak een psalm toe. Ja als ik in een opgewonden bui Wien Neerlands bloed, God save the queen, of wij leven vrij, wil aanheffen, dan speelt mijn drommelsch instrument - 't is immers om razend te worden - Jan! brandt de lamp nog? Ik zat te spinnen voor mijn deur; of Ach, mijn lieve Augustijn, Augustijn, Augustijn! alles is weg; geld is weg, goed is weg; en soortgelijke ouderwetsche kermisdeunen, welke mijn crediet niet weinig benadeelen bij alle goede menschen, die het wel met de muzijk meenen. En nu had ik mij zelven de wet opgelegd, u een aria voor te spelen zonder praeludium, en ge hebt wederom een mand vol noten t'huis gekregen, die ge noodwendig zult moeten kraken, eer ge de kern van mijn verhaal kunt bereiken. Maar, geloof mij,
| |
| |
de arbeid, dien ge u getroosten moet, om de harde schil door te bijten, die de melkzoete pit omkleedt, is bijzonder geschikt tot het opwekken van uw eetlust, die gelijk alle uwe lusten niet langer duurt dan dat hij bevredigd is. Het gevaar is slechts, dat de eetlust wel eens verloren gaat, wanneer men zoo eindeloos lang naar spijzen moet wachten. Van daar mijne overgroote vrees voor uwe familiaire soupés en dinés, waar de gasten zeker van honger zouden sterven, wanneer de verveling hen niet van kant hielp. Ik houd meer van een thé dansant; ik vind het zoo een aardig denkbeeld, te moeten dansen voor een kop thee; gelijk een poedelhond voor een afgekloven beentje zijnen meester een paar pooten aanbiedt. - Van honden gesproken, ik geloof niet, dat mij een betere gelegenheid voorkomen zal, om u te vertellen en kond te doen, dat ook Hermstad een kwaadaardigen bulhond had, in forschheid van karakter volkomen gelijk aan zijne vrouw. Zoodat onze van Beveren hem eenmaal toeriep, terwijl hij met verhaaste schreden en in doodsbenaauwdheid langs zijn hok stapte: ge zijt een satansche hond! hetgeen mijne zuster daar in huis is, dat zijt gij hier in den tuin! Gelukkig, dat ten minste Nero aan den ketting ligt; anders zou ook de tuin vergeven zijn. Deze hond derhalve, de schrik van alle de huisgenooten, en inzonderheid van van Beveren, doch daarentegen de lieveling van mevrouw Hermstad, die onuitputtelijk was in het beschrijven van zijne tallooze goede hoedanigheden, waaronder zijn grimmige
| |
| |
aard en valsch overleg eene eerste plaats kregen, speelde op den tijd, van welken wij spreken, een zeer gewigtige rol in het groote krijgsspel. Want Boudewijn was met zijne gewone lafhartigheid aanstonds van het slagveld gevlugt, toen hij gewaar werd, dat de belegerden de poort ontgrendelden, ten einde een wanhopigen uitval te wagen. En in plaats van zijn bondgenoot dapper te ondersteunen, die voor hem de wapens aangegord had, koos hij ijlings het hazepad, en retireerde zich naar den tuin, waar het krijgsgeweld hem niet bereiken zou, meende hij; en hij vermaakte zich daar met het afplukken van bloemen, en vruchtknoppen. Hoe liefelijk ook het roosje zijne geuren uitwasemde, van onschuld blozende en maagdelijke schaamte; daar het naauwelijks de zwachtels verbroken had, welke zijne jeugdige schoonheid omkluisterd hielden, en zich nu wilde baden in den frisschen ochtenddauw, zich koesteren in de verkwikkelijke stralen der vriendelijke morgenzon, vol vreugde dat het eindelijk den met stekels gewapende bloemknop ontsnapt was, en den vriendelijken wandelaar toelagchen kon. Hoe nederig het viooltje zich gelijk wilde stellen met het onaanzienlijk gras; en hoe trotsch ook de lelie maagdenblankheid tartte: noch roos, noch viooltje, noch melkwitte lelie was heilig voor de wreede hand des gevoelloozen Boudewijns. Hij plukte, en scheurde die sieraden in het zomerkleed van vrouw natuur, en overzag dan met welgevallen zijn baldadig werk. En nu moest ook het pluimgedierte
| |
| |
zijnen overmoed koelen; hij sarde, kwelde, en jaagde die vreedzame dieren, en lachte dan met hun angst en onmagt, met hunne vruchtelooze pogingen om te ontkomen aan den moedwil van hun snooden vervolger. En zoo zij in die ure de gave der spraak hadden gekregen, zij zouden hem gevraagd hebben, om welke hunner weldaden, om welke hunner giften zij zoo wreed werden vervolgd? of zij den mensch nog meer konden afstaan dan hun kroost voor zijn voedsel, hunne vederen voor zijn rustplaats? zij zouden hem gesmeekt hebben om hunne vrijheid, om de vernietiging van het willekeurig vonnis, dat hen gedoemd had tot eene levenslange gevangenis. Maar nu konden zij alleen door een verward angstgeschreeuw den laaghartigen Boudewijn tot medelijden stemmen, en zelfs Nero paarde zijn gebrul en geblaf met de tallooze wanhoopkreten die van alle kanten opstegen, doch juist daardoor haalde hij zich het ongenoegen van den woesten tiran op den hals, die hem als een magteloozen beschermer der strafschuldigen beschouwde, en derhalve als waardig in hunne kastijding te deelen. Vol vertrouwen op zijne overmagt, en in de hoop van eene gemakkelijke overwinning over een geketenden vijand, berekende hij met wraakgierige blikken, tot hoe ver de uiterste grenzen van Nero's gebied liepen, en welke plaatsen zijn vijand bereiken kon, zonder door den ketting weêrhouden te worden. Hij wapende zich vervolgens met eenige uitgelezen steenen, die hij met de grootste heldhaftigheid
| |
| |
naar den kettingdrager smeet. Doch wel verre, dat deze zijn geblaf wilde staken, gromde en jankte hij met verdubbelde woede, en zweepte zich met zijnen geknotten staart, terwijl hij Boudewijn grimmig de tanden liet zien, en telkens op hem aanvloog om geweld met geweld te keeren, zonder er aan te denken, dat de ketting niet toeliet zijnen beul te bereiken, en hem maakte tot een weerloos slagtoffer van Boudewijns baldadige aanranding. In dien ketting beet hij dan verwoed, alsof hij de schalmen van elkander wilde rukken. Hoe lachte dan Poudewijn met die ijdele pogingen, hoe vermaakte hij zich met dat grimmig maar magteloos knarsetanden! Ja toen de rijke voorraad van steenen uitgeput was, greep hij den diksten tuinstok, dien hij vinden kon, om meer van nabij den bulhond te bestoken. Hij vergat in den beginne zijne gewone voorzigtigheid niet, en bleef zorgvuldig op den noodigen afstand. Doch toen de bloedhond van kwaadaardigheid begon te schuimbekken, klom Boudewijns genoegen tot zulk een hoogte, dat hij het waagde post te vatten aan de uiterste lijn des cirkels, dien de grimmige Nero met den ketting beschrijven kon. En nu begon hij hem zoo onbarmhartig te ranselen, dat het bloed hem weldra langs de kaken golfde, en met gansche stroomen den grond verwde; zoodat het arme dier in zijn wanhoop niets beters wist te doen dan met de felste woede in den stok te bijten, en het moordtuig tusschen de tanden te houden, als in een klem. Maar terwijl Boudewijn
| |
| |
met alle inspanning van krachten zijn wapen zocht te heroveren, werd hij met stok en al onverhoeds door den bulhond over de lijn gerukt, en gesleept binnen de grenzen van Nero's gebied. Oogenblikkelijk liet de bloeddog den stok los, en greep in deszelfs plaats den baldadigen jongeling. Met verwoede tanden scheurde hij hem de kleederen van 't lijf, en weldra gulpte Boudewijns bloed als een zoenoffer voor het bloed, zoo baldadig door hem vergoten. Hij schreeuwde en gilde, buiten zich zelven van schrik, maar zonder den tijdigen bijstand van Teeuwis den bombardier, en van Petronella de keukenmeid, zou Boudewijn buiten twijfel een kind des doods zijn geweest; zoo geducht was de weêrwraak, die de verbitterde Nero over zijnen vijand nam. Gelukkig, driewerf gelukkig, dat Petronella uit voorzorg hare tang meegenomen had, en dat Teeuwis ook van dat wapen een meesterlijk gebruik wist te maken om Boudewijn bij tijds te ontzetten: want de overwinnaar maakte van zijne overwinning zoo een onbeleefd gebruik, als men dit verwachten kon van een bulhond. En wanneer Boudewijn tegen den hond een acte van beschuldiging had willen instellen, hij zou hem met het volste regt hebben kunnen beklagen: 1o. dat hij met zijn vier pooten op hoogstdeszelfs ligchaam gestaan had, hetgeen een bewijs van verregaande minachting was; 2o. dat hij een elegant vest aan flarden had gescheurd; 3o. een spiksplinternieuwen pantalon zoo deerlijk had gehavend, dat dezelve gedaald was beneden de waarde van
| |
| |
een oude broek; 4o. had hij van zijne verwenschte tanden zoo een misdadig gebruik gemaakt, dat des aanklagers kuit was opengereten, om niet te spreken van een wond in de regterdij en van een scheur in de linkerknie. Zoodat hij aanklager met het volste vertrouwen van zijne regters kon eischen: 1o. dat de booswigt eerloos verklaard wierd en vervallen van alle zijne burgerlijke regten; 2o. dat hem de tanden uit den bloedigen muil wierden gebroken; 3o. dat hij, als eene billijke schadeloosstelling, een nieuwe broek moest leveren naa den laatsten smaak, en een zwart casemiren vest van de fraaiste sneê; eindelijk, dat hij de beleedigde partij vergiffenis moest vragen voor zijne verregaande onbeschoftheid en dierlijke handelwijze, zijn hondenlijf verantwoordelijk stellende voor de uitvoering van het genadig vonnis. En wanneer de regters hunne regtvaardigheid zoo ver mogten drijven, dat zij geen vonnis wilden vellen dan met open beurs van ten minste ééne der strijdende partijen, moest de bulhond alleen de kosten dragen, als de schuldige oorzaak van het gansche proces. Hij alleen moest betalen des advokaats zedige rekening, en de bescheiden nota des procureurs, het salaris des hongerigen deurwaarders, leges, zegels, registratiekosten en soortgelijke bagatellen, van te weinig aanbelang om hier te specificeren. Maar Boudewijn achtte het beneden zijne waardigheid, tegen een bulhond te procederen, en derhalve werd deze veelbelovende zaak, tot bittere teleur- | |
| |
stelling van vele regtbezorgers, in de geboorte gesmoord.
Intusschen bleek het reeds dadelijk, dat deze treurige geschiedenis aanleiding kon geven tot verschil van denkbeelden, en dat de recensent haar uit een verschillend oogpunt zou beoordeelen, naar mate Boudewijn of Nero eene betere plaats bekleedde in zijne gunst. Teeuwis de bombardier, die Nero beschouwde als zijn voedsterling, en er trotsch op was, dat alleen hij den alom gevreesden bulhond veilig kon naderen, ja zelfs blijken kreeg van zijne vriendschap en welwillendheid; die dagelijks voor Nero riemen sneed van mevrouw Hermstads leer, koos oogenblikkelijk, zonder te vragen naar de oorzaak van den twist, de partij van zijnen vriend; terwijl Petronella in Nero een geweldenaar zag, die den ganschen tuin voor ieder vreedzaam mensch onveilig maakte, alsof dezelve alleen voor hem was aangelegd. Zij schold hem zelfs uit voor een dikkop, en noemde hem een rekel, die niet schielijk genoeg kon vergeven worden, omdat hij niet kort genoeg kon leven. Ik zal u trakteren, dreigde zij, op een oude spons in versche boter gebakken, opdat ge u daaraan te bersten etet. Is het niet zonde en schande, dat zoo een superfijn vest, is het niet jammer, dat zoo een kostelijke broek - Indien gij den hond mishandelt, viel haar Teeuwis in de rede, mishandelt ge mij, uwen minnaar, Petronella! Smeer liever uw boter op onze magere boterhammen, die even droog zijn als uw oude spons. Ge
| |
| |
weet, dat alleen gij mijn schat zijt; hoe Lenemie mij te vergeefs toelonkt; dat ik doof ben voor hare zuchten, en alleen ooren heb voor u, mijnen nachtegaal; maar ik vertrouw dan ook, dat ge mijne vrienden zult respecteren, en als een brave keukenmeid zorgen zult voor een hongerigen korporaal. Wij hebben hier een schrale keuken, Petronella; den ganschen winter heeft ons de commandant op zuurkool en graauwe erwten onthaald; vleesch is hier even zeldzaam als nieuwbakken brood; en die het ongeluk heeft van tot dorst te vervallen, kan raar de pomp marscheren. Mijnheer meent het goed met ons; maar, de heele buurt weet het, mevrouw is generaal en chef. Alleen uwe liefde, Petronella, maakt mijne dienstjaren nog dragelijk; zonder die liefde zou ik reeds lang gedeserteerd zijn; en zoo ge verlangt, dat korporaal Teeuwis bij zijn vaandel blijft, zend dan pardi! niet altijd de lekkere beten naar de officierstafel, man houd iets en reserve voor den armen soldaat. - Ge weet niet, Teeuwis, gaf Petronella tot antwoord, hoe veel oogen onze Mevrouw heeft, en hoe weinige kasten er zijn zonder sleutel. Niet dat ik oneerlijk ben, de hemel beware mij! voor mij zelve zou ik geen speldeknop willen oprapen, wanneer die een' ander toekwam: maar een' trouwen minnaar van honger te laten sterven, is in mijne oogen de grootste zonde, die een keukenmeid ooit begaan kan; en ik zweer u, allerliefste Teeuwis, dat de gelegenheid den dief zal maken. Hoe waakzaam ook
| |
| |
onze mevrouw zij, ik zal u toonen, beste guit, dat ge uwe liefde aan eene brave meid hebt geschonken, die oneindig beter voor u zorgt dan Lenemie de schrobster, die leeft als zij van u kwaad spreken kan, en u altijd uitmaakt voor een mismaakt en walgelijk schepsel, dat door een paar spillebeenen gedragen wordt. Die duivelsche teef! bromde Teeuwis. Zij noemt u den vuilen kanonnier, vervolgde Petronella. Sakkerloot! schreeuwde Teeuwis. - Die voor niets bang is dan voor kruid. - Tête bleu! Mort de ma vie! Vive l'empereur! ik zal dien vervloekten blaaskaak in haar dwijl begraven, en om den dwijl dansen als een Carmagnool om zijn vrijheidsboom. Heb ik daarom Dumouriez te Jemappes geslagen, tot hij ons hals over kop van het slagveld heeft gejaagd; heb ik daarom zoo veel Franschen door de ribben geschoten, om nu van zoo een totebel, die, pardi! nog nooit in het vuur geweest is, gedegradeerd te worden. Maar ik zal de floddermuts in een bomketel stampen, of voor een affuit gebruiken. Korporaal Teeuwis bang voor kruid! diantre, c'est impossible! Indien ik te Jemappes geloopen heb, heb ik ten minste dapper geloopen, en niet harder dan mijn generaal, de vechtduivel Clairfait, die den slag verloor, ja, maar daarentegen den rug van sansculottes niet zag. Wij zijn geslagen, Petronella, Clairfait en ik, wij moesten den aftogt blazen; maar een slecht generaal, die nooit een veldslag heeft verloren. Ventre gris! is zelfs niet de oude Frits menigen keer uit het veld geranseld - ge hebt
| |
| |
toch mollige armen, Petronel - Frederik de groote, of de groote Frederik, de Napoleon van de Pruissen, en onze meester in de oorlogskunst, die met honderd kanonnen door Duitschland galopeerde, alsof de grond met beter besmeerd was. Ge zijt een kwaadaardige held, viel hem Petronella in de rede, om den vloed zijner bravades zoo veel mogelijk te stuiten; ge zijt een regte Turk, Teeuwis! - En Lenemie, vervolgde Teeuwis, is een versleten kanon, dat met dwaze inbeelding geladen is. Als zij een raagbol in de hand houdt, verbeeldt zij zich een heele lansier te wezen, en zij is naauwelijks geschikt om voor marketentster te spelen. Een kanonnier bang voor kruid! Ik moet mijne groente nog verlezen, riep Petronella. Vive le son du canon! antwoordde Teeuwis. Ik moet mijne aardappelen nog schrappen, riep Petronella. - Gai! gai! serrons nos rangs, espérance, en avant! Pan! pan! est ce ma brune, pan, pan! qui frappe en bas: maar Petronella was reeds op de vlugt gegaan. Wij zullen ook op marsch gaan, commandeerde Teeuwis; want Lenemie moet gedrild worden; ik zal haar oploopen als eenen vlieger: want zij heeft een oorlogsman beleedigd. Maar heeft zij in mijn point d'honneur getast, ik zal in haar point d'honneur kanonneren. En zoo Petronella geen krijgslist weet uit te denken, om van middag een formidabel stuk karbonade te veroveren, gun ik de oude tooverkat een beste plaats in het invalidenhuis: want de rimpelige teef weet, pardi! niet wat een oud militair toekomt. In- | |
| |
dien zij een paar jaren onder de Kozakken gediend had, zou zij beter de kunst van fourageren verstaan. Zij laat mij honger lijden, alsof reeds de vijand onze vesting ingesloten had; en denkt, dat het genoeg is, mij nu en dan haar roestigen mond te presenteren, die, morbleu! geen slot meer houdt. De knevelbaard kan voortaan hare militaire honneurs aan een' ander opdringen, wanneer zij niet beter voor mijn rantsoen zorgt. - En nu, waarde lezers, volgt die hartverscheurende klagt, wier weerga in geene taal aangetroffen wordt. In diepte van gevoel, in hartelijkheid van toon, en malschheid van uitdrukking wint zij het verre van al de treurzangen, die ontsnapt zijn aan Naso's wanhoop, of aan den brandende hartstogt van de ongelukkige Dido. Reeds de aanhef is edel: Philippine, Philippine! indien ge ooit aan Teeuwis, aan Korporaal Teeuwis denkt; die uwe gansche liefde eenmaal zijn eigendom mogt noemen, totdat gij goedvondt, die corvée eerlijk te deelen tusschen hem en een tamboer majoor; Philippine, Philippine! indien ge ooit aan Teeuwis, aan korporaal Teeuwis denkt, dan moet ge voor hem bidden, charmante meid! want hij zit hier op water en brood in den provoost; ver van u, bekoorlijke zoetelaarster, die menig officier deedt watertanden, en te veel waart voor een heelen korporaal. Philippine! in plaats van u te cajoleren, maakt hij thans zijn hof aan een sappeur; die te gierig is om eens anders vleesch te scheren, en de liefde van een soldaat slechts met liefde betaalt.
| |
| |
Teeuwis, Teeuwis! riep Petronella, uit al hare magt.
Philippine, Philippine! zuchtte de bombardier, terwijl hij met eene onbeschrijfelijke teederheid Nero langs den rug streek, alsof de bulhond zijne geliefde Philippine was; hoe menigmaal heb ik niet, halfbeschonken, in uwe malsche armen gelegen, terwijl ik zwoer bij een bataillon heiligen, dat ik u beminde als mijn kanon, dat ik zonder u niet gefusileerd wilde worden; ze zijn vervlogen, die schoone jaren, en indien ge nog leeft, Philippine! zijt ge reeds een vèteraan geworden.
Teeuwis, Teeuwis! riep Petronella voor den tweeden keer, kom toch in 's hemels naam uit den tuin, want het gansche huis is weer in rep en roer. Er wordt alarm geslagen, zeî Teeuwis; Nero! ik moet op marsch gaan; ik moet u verlaten, kameraad! ach indien gij hier keukenmeid waart, ge zoudt deze vesting - hij sloeg op zijn buik - beter provianderen dan mijn sappeur.
Ik geloof, zeî Petronella, die intusschen op de plaats gekomen was, waar dit aandoenlijk tooneel voorviel; ik geloof waarachtig, dat ik tegenwoordig keukenmeid ben in een gekkenhuis. Terwijl ik ginder sta te schreeuwen als een varken dat gekeeld wordt, blijft gij op uw gemak voor het hondenhok liggen, alsof de stem van Petronella u niet liever was dan het geluid van een vischketel. Wanneer het eten op het vuur staat, is er naauwelijks een ps! ps! van noode, en gij staat bij mij, om te zorgen dat de pot niet overloop', om
| |
| |
dadelijk het schuim van den ketel te scheppen; en nu de keukenmeid zelve, om zoo te spreken, in barensnood is, laat gij haar schreeuwen - Prins Eugenius van Savoyen! viel Teeuwis uit, met de stem van iemand die lijdende was aan een kwaad geweten, wat zegt gij! in barensnood! in barensnood! gij! zoo een oude keukenmeid! - Laat gij haar schreeuwen, vervolgde Petronella, om hier te vrijen over een bulhond. Hij is een reu, antwoordde Teeuwis in den grootsten zielangst, stel u gerust, Petronella; van hem hebt gij niets te vreezen; doch ge zijt immers niet geblesseerd? dat zou, morbleu! een zotte geschiedenis wezen. Er zullen geene dooden vallen, antwoordde Petronel met een aanminnigen glimlach, maak u niet onge rust, korporaal! Indien er maar geen levenden vallen? zeî Teeuwis op een vragenden toon. In de voorkamer, vertelde hem de potvoogdes, hoor ik een verschrikkelijk geraas, en de stem van onze mevrouw heeft wederom eene losse bui. Kom toch in vredes naam met mij; want ik geloof, dat zij elkander vermoorden. Op hetzelfde oogenblik hoort men er weenen, snikken, gillen, schelden, tieren, vechten; mij dunkt, het kan in de hel niet slimmer toegaan. Ge zijt nooit in een bataille geweest, pochte Teeuwis, wat spreekt ge mij van hel! eenige bataillons duivels attaqueren daar ettelijke arme duivels; maar een bataille, Petronella, is de schoonste hel, die er door menschenhoofden uitgedacht, door menschenhanden uitgevoerd kan worden: artillerie, cavalerie, infanterie, donner
| |
| |
wetter! men vindt daar alles, dat gebruikbaar is om een volmaakte hel daar te stellen; zelfs officiers van gezondheid, die met hun moordtuig over het slagveld draven, om des vijands onvolledig werk op te rapen; en iemand den kop van den hals zouden snijden, om een geblesseerden neus te genezen. Maar de hemel beware u, Petronella, voor een chirurgijn-majoor, want een venijniger dokter - Is er nooit gebakken, viel Petronella in. Ik vind het niet honet, riep Teeuwis min of meer geraakt, dat ge mij altijd in de rede valt; altijd mij de woorden uit den mond neemt; dit noem ik schurftig, Petronella. Wanneer ik kanonnier mijn kanon wil afvuren, zal dan, morbleu! mijn kameraad mij den kogel ontfutselen! Indien gij iets meer waart dan eene vrouw, ge zoudt moeten duelleren, verstaat ge. Ach, lieve beste Teeuwis, ik ben zoo verlangend om te weten, wat er in huis voorvalt. Wij zullen op marsch gaan, antwoordde Teeuwis; wij zullen post vatten in de keuken, en van daar op verkenning uitgaan. In de houding van iemand, die de tafel wil afvegen, zal ik als spion tot in de vijandelijke gelederen doordringen, en vervolgens in het hoofdkwartier een krijgsraad beleggen: want, Petronella, de eer laat niet toe, dat wij langer neutraal blijven. Maar, lieve keukenmeid! wiens vanen zullen wij volgen: mijnheer is een goed mensch, maar een beter generaal is onze mevrouw. Kom toch mede, Teeuwis, verzocht nogmaals Petronel. Vergeet ook niet, ging de bombardier voort, dat onze me- | |
| |
vrouw aanstonds de dienstboden zal attaqueren, wanneer zij haar man tot onderwerping heeft gebragt. Oorlog in de voorkamer is vrede in de keuken. Zoodat hier billijkerwijze de vraag ontstaat, of wij manschappen niet den hemel moeten danken, dat onze chefs elkander de hersens inslaan; zoo ja - Loop nu naar uw grootje! riep hem Petronella toe, en zonder verder naar zijn eindeloos gebabbel te luisteren, liep zij met de meeste snelheid het huis in. Mijn grootje, zeî Teeuwis, terwijl hij haar op den voet volgde, kan, pardi! geen kruid meer ruiken; maar zoo zij een man geweest ware, buiten twijfel zou zij dienst genomen hebben bij de zware cavalerie; want kinderen menschen! zij was zoo een ruiter! Met deze woorden ging ook hij het huis in. Indien gij weten wilt, wat er intusschen in de voorkamer voorgevallen was, moet gij het volgend hoofdstuk met uwe gewone oplettendheid lezen; dan kunt gij morgen uwen buurman vertellen, hoe een leugenachtig boek mijn Willem van Bergen is.
|
|