Zij zingen(1928)–Willem Gijssels– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] Willem van Saeftingen Jutho, vooruit en dapper, Jutho, mijn paard! Mijn harte draaft nog rapper Te strijdewaart. Te Kortrijk, in de beemden, Wordt 't pleit beslecht; Daar gaapt het graf voor vreemden Of voor ons recht. 't Was Willem, die uit 't klooster Kwam van ter Doest, Een vrome zieletrooster, Die strijden moest. Hij droeg op priesterkleeren Het pantser zwaar, Om 't vader land te weren Uit groot gevaar. [pagina 163] [p. 163] Harop! De zwaarden siddren. Daar valt het hoofd Van Robbrecht, 't hoofd der riddren, God zij geloofd! Nu met gerust geweten Naar 't klooster weer: ‘Is niet mijn plicht gekweten Naar recht en eer!’ En to en uit elken toren De zege klonk; De Slag der Gulden Sporen De vrijheid schonk; Toen bad in 't stille duister Van 't kloostergraf, De held die roem en luister Aan Vlaandren gaf. Vorige Volgende