Zij zingen(1928)–Willem Gijssels– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 161] [p. 161] De eik Wie staat met vasten voet gevest In onzen vadergrond. Naar Noord en Zuid, naar Oost en West Gaan zijne blikken rond. Beschermend troont hij fier en trotsch, Het buigen ongewend; Hij rijst gelijk een stugge rots Die geen gevaren kent. Weet gij zijn naam? Aanhoor den eik! Hij werpt hem juichend zelf De wereld in, naar ons bereik En 's hemels hoog gewelf. De storm die zijnen val bereidt Breekt op zijn kloeken bouw. Een eik om zijn standvastigheid, Een eik zij onze trouw! Vorige Volgende