Zij zingen(1928)–Willem Gijssels– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 142] [p. 142] Jelleken leeft nog Wie kent er Toet-Ankh-Amon niet, Vijf duizend jaren gemummied, Met in zijn hand wat gerstegraan! Gij meent het mede dood gegaan! Gij meent, maar meenen is bedrog; Want Jelleken, Jelleken leeft nog, nog! 't Gebalsemd lijk des Farao's Doch niet het graan was levenloos; 't Kreeg in den grond een graf voortaan. Gij meent nu is het dood gegaan! Gij meent, maar meenen is bedrog; Want Jelleken, Jelleken leeft nog, nog! Het schoot omhoog naar 't zongeweld En schiep weldra een halmenveld; Toen kwam de zeis het nederslaan! Gij meent nu is het dood gegaan! Gij meent, maar meenen is bedrog; Want Jelleken, Jelleken leeft nog, nog! [pagina 143] [p. 143] Het werd gebonden en geschoofd, Gedorscht met vlegels op het hoofd, Gewand en op den eest gebraân. Gij meent nu is het dood gegaan! Gij meent, maar meenen is bedrog; Want Jelleken, Jelleken leeft nog, nog! De een foltring volgde de ander op: Gegist, gemout in 't ziedend sop, Het moest de heksenproef doorstaan. Gij meent nu is het dood gegaan! Gij meent, maar meenen is bedrog; Want Jelleken, Jelleken leeft nog, nog! Het sop gekoeld, gelleurd, geklaard, In donke vaten opbewaard, Kreeg lucht noch licht van zon of maan. Gij meent nu is het dood gegaan! Gij meent, maar meenen is bedrog; Want Jelleken, Jelleken leeft nog, nog! [pagina 144] [p. 144] Het leeft, het leeft tot ons plezier In 't schoon gezonde gerstenbier. Zijn geest voelt ge in u overgaan, Spreekt gij het glas gematigd aan. Zoo bleek zijn dood maar zinsbedrog. Want Jelleken, Jelleken leeft nog, nog! Vorige Volgende