Zij zingen(1928)–Willem Gijssels– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 140] [p. 140] Van een plantje Wie bracht U tot stand? ‘Ik’, zei het zaadjen, ‘Ik kroop door een gaatjen Van 't vruchtbare land.’ Wie heeft U bemind? ‘Ik’, zei de regen, ‘Ik gaf het mijn zegen En 't groeide gezwind.’ Wie heeft U gestreeld? ‘Ik’, zei het windjen, ‘Ik heb als een kindjen Er mede gespeeld.’ Wie kleurde U zoo schoon? ‘Ik’, zei de strale, ‘Gaf 't groen aan de stalen En 't blauw aan de kroon.’ [pagina 141] [p. 141] Wie heeft er uw ziel? ‘Ik’, zei het linnen, ‘Ik krijg ze bij 't spinnen Op tanden en wiel.’ Wie heeft er U lief? ‘Ik’, zei de mensch, ik! ‘Het plantje, dat wensch ik Als 't hoogste gerief.’ Wie leert mij uw faam? ‘Ik’, zei de wereld: ‘Met glorie ompereld, Het vlas is zijn naam!’ Vorige Volgende