Zij zingen(1928)–Willem Gijssels– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 136] [p. 136] De molen Die oude, met zijn paterskap En zijnen grauwen kiel, Is oud van jaren toch nog knap Bij 't doen van zijnen stiel. Windje, windje blaas hem tegen Of hij staakt het werk, Hebt gij hem aan gang gekregen, O, dan is hij sterk! Twee paar armen Zwieren, zwaaien. Welk een raar vertoog, Eens naar boven, Weer naar onder, Dan terug omhoog! [pagina 137] [p. 137] Hoor hem knersen Op zijn tanden, Wijl hij koren maalt. Hij verplettert, Bijt dat 't klettert En hij zegepraalt! Die oude heeft zijn werk gedaan: Twee armen hangen stil, Twee steken uit of hij de maan Al droomend grijpen wil. Windje, windje laat hem droomen Speel nu in het riet, Morgen moogt ge zingen komen, Dat hij wakker schiet! Vorige Volgende