Zij zingen(1928)–Willem Gijssels– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] Het lied der boomen Wanneer ik door mijn Vlaandren ga Ontmoet ik vele boomen; 't Zijn vrienden zonder wederga Die geuren, zingen, droomen. Zie hoe de slanke popel trilt, Hij slaat geen wijlken over; Zie hoe de vlier zijn kracht verspilt, Al torsend 't zware loover. Aanschouw der linde bladerkroon, Zoo kunstig fijn van snede; Verbeeldt zij niet de lieve woon Van zoet geluk en vrede! Zie op den hagedoorn zijn struik Nu witte bloesems pralen; In 't najaar zal die sneeuwen pruik Veranderen in koralen. [pagina 130] [p. 130] Aanschouw den berk met zijden kleed, En ginds den wilg, hij staat er Vol gouden katjes en gereed Te buigen over 't water. Zie beuk en den, en op het puin, Wie rouwt er om het leven? 't Is de olmenboom met breede kruin Op hoogen stam verheven. En els en esch...! 'k Wou in mijn lied De boomen al vermelden Met hen die mij de boomgaard biedt, Als zooveel kloeke helden. Ja, helden zijn 't aan wie ik reik, Mijn hert vol liefde en blijheid. Maar 'k roem het luidst den fieren eik, Dien troon van trots en vrijheid! Zoo laat ge, in eigen beeld en klank, Uw zegen tot mij komen, Bij windgesuis en vooglenzang O, goddelijke boomen! Vorige Volgende