| |
| |
| |
XV Wedding-bells
DE barones stapte uit het vliegtuig en plantte haar dunne stokje met zilveren handvat op het cement van het vliegplein met evenveel beslistheid als Columbus den standaard van Spanje op de kust van San Domingo, zoals men dat op geschiedkundige schilderijen te zien krijgt. Ik kon wel raden dat haar vlucht van de oostkust naar San Francisco haar geen hogen dunk van de inboorlingen had gegeven. Andreas scheen werkelijk verheugd haar terug te zien, maar toch ietwat ongemakkelijk door haar aanwezigheid. Voor mij was ze vriendelijker dan ik haar ooit had gekend. Wij vormden in de luchthaven een eigenaardig drietal. Zij was uiterst oud-modisch gekleed, haar stokje, dat ze best kon missen zoals later bleek, gaf aan haar gang een aristocratische allure en haar hoed, een trouwe copij van die welke de koningin-moeder van Engeland nu al meer dan een halve eeuw draagt, verwekte opzien. Een ondernemend verslaggever die voor zijn dagblad in de hall der luchthaven rondlummelde,
| |
| |
fotografeerde ons onbeschaamd en kwam daarna bij mij vragen wie het vorstelijk personage was, dat wij begeleiden. Ik gaf hem den naam van een vaag vorstenhuis uit het oude Duitsland en zo verscheen de afbeelding denzelfden avond in de bladen, meldende de aankomst, incognito, van de gravin van Schwerin-Salzbach-Hammerhausen, door de twee jonge graven, haar zonen, afgehaald. Door het gebruik van onze schuilnaam, werden wij later niet meer door de pers lastig gevallen.
Ik wens niet te boekstaven hoe de barones op de uiterlijke kenmerken van de nieuwe wereld reageerde. De keuken, de kledij, het uitzicht der dingen, alles verwekte haar verbaasde verontwaardiging. Zij achtte zich persoonlijk beledigd door gebraden oesters, door taart met kaas bedekt, door ham met suiker bestrooid en daarenboven belegd met een stuk ananas. Haar eerste ontmoeting met boter uit apennootjes vervaardigd gaf haar een bloedopdrang en toen ze vruchtensla met mayonnaise zag aanrukken, besloot zij die dag verder te vasten. Gelukkig konden wij de eerste dagen de zaak redden door haar naar de vissershaven te brengen, waar zij werkelijk bijkwam. Toen wij er in slaagden haar Fransen wijn te bezorgen in plaats van de zwaar alcoholische inlandsche brouwsels, werd de stemming al dadelijk beter. Dat waren echter maar schermutselingen, die de aandacht afleidden van de reden harer komst. Vivian was nog niet verschenen en geen van
| |
| |
ons had tot op dat ogenblik haar naam genoemd. Zonder mijn medeweten had Andreas echter zijn scenario zorgvuldig uitgewerkt.
Wij ontmoetten haar, als bij toeval, toen wij de terreinen der universiteit aan de barones toonden. Vivian trad ons tegemoet, juist toen we door een der lange zuilengangen langs de bibliotheek wandelden. Ik vermoed dat zij tot de minuut haar verschijning berekend had, want wij kregen haar uit de verte te zien en zij moest ongeveer een vijftigtal meter naar ons toelopen. Haar overvloedig blond haar schiep een lichten krans rond haar hoofd. Zij droeg een helder wit kleed dat kort was en gelegenheid schonk haar voorbeeldige benen te waarderen. Zoals de meeste Amerikaanse meisjes liep ze als een godin, zonder de malse heupbewegingen der Europese vrouwen, die zij ten behoeve van Andreas en volgens voorbeelden uit den film, bij ons aan huis had ingestudeerd. Toen ze ongeveer een twintigtal meter van ons verwijderd was, zei Andreas: ‘Daar komt Vivian, mama’. De barones bleef stokstijf staan alsof zij in de middeleeuwen een lijfeigene opwachtte. Het was uitgesloten dat zij Vivian tegemoet zou treden. Men kwam naar háár toe. De ontmoeting verliep doodgewoon in banale beleefdheden maar Vivian vermeed het een te grote intimiteit met Andreas te tonen. Mij integendeel behandelde zij met gezellige kameraadschappelijkheid. Er werd dadelijk afgesproken dat Vivian de barones zou helpen.
| |
| |
in haar eerste aanrakingen met de Amerikaanse gemeenschap. Dit was een voortreffelijke oplossing, want de oude dame was volkomen hulpeloos.
De barones was veel te diplomatiek om Vivian rechtstreeks aan te vallen en zag in deze regeling een goede kans op Vivian op neutraal terrein zorgvuldig waar te nemen. Blijkbaar was zij van plan het meisje onder elke belichting goed te bestuderen om de zwakke plekken in haar harnas op te zoeken. Ik was vol belangstelling voor wat zou volgen. De barones boezemde mij ontzag in, een beetje weerzin, soms ook wel medelijden. Andreas was ik, in den loop van onze avonturen, gaan waarderen. Doch genegenheid voelde ik niet voor hem, wel belangstelling en de terughoudende vriendschap uit gemeenschappelijke ervaringen ontstaan. Vivian was voor mij een natuurphenomeen. Men kan van een stroom of van een mooie brug houden. Maar wie houdt er van een geyser of van een bergkloof? Tegenover Vivian verhield ik mij zoals de natuurvorser tegenover een nieuw specimen. Men bekijkt een okapi en zegt: het dier lijkt op een zebra, het lijkt ook op een antilope, maar het is geen zebra en het is geen antilope. Zo zei ik tot mezelf: Vivian lijkt op een vrouw, zelfs op een vrouw met heel wat temperament, maar ze lijkt ook op een amazone die in staat is elke man te slachten en haar rechterborst af te branden ten einde beter in staat te zijn de wereld met pijl en boog veroveren. Ik stelde mij herhaaldelijk de vraag
| |
| |
of ik door het exotisme van Vivian's wezen bekoord werd? Ze behandelde mij als een soort onschadelijke oudere broer, al was ik jonger dan Andreas. Als man bestond ik voor haar niet. Dat ergerde mij natuurlijk wel enigszins, alhoewel ik sedert enkele maanden regelmatig brieven ontving van een meisje dat ik aan de universiteit gekend had en dat zorgvuldig doorwerkte aan een Glossarium der Financiële Terminologie van de veertiendeeuwse Lombarden. Zij was al een heel eind op streek en vroeg mij om raad. Ze bracht mij haar kleine vraagstukken, zoals een moederkat haar jongen van enkele dagen neerlegt voor de voeten van haar meesters. Anna, doctorandus of doctoranda (ze wist nooit of ze het verleden deelwoord zou vervoegen), maakte mij op die wijze, van verre en bescheiden, het hof. Ik had uit ijdelheid Vivian over Anna verteld en zij was met stomme verbazing geslagen, toen ik haar het voorwerp van onze correspondentie meedeelde. ‘En zegt ze nooit dat ze van je houdt?’ vroeg ze. ‘Dat is niet nodig’, zei ik, ‘ik lees dat tussen de regels’. ‘Goede genade’, zei Vivian, ‘wat een koele vrijagie’. Ik deelde haar mede, niet zonder bijbedoelingen, dat bij ons de meisjes werkelijk meisjes zijn, die wachten tot de man zijn genegenheid bekent; dat er in Europa voor alles een ogenblik en een kader bestaat en dat men zo maar niet enkele trappen kan overslaan in het bestijgen van den Venusberg. De sprinttechniek der Amerikanen verklaarde ik uit den boze. ‘En wat doe
| |
| |
je dan met de coup de foudre?’ zei Vivian uitdagend. ‘Dat zijn uitvindsels van romantici,’ weerde ik af. ‘Een werkelijke coup de foudre veronderstelt een soort biologisch-chemisch proces waarin geen mens werkelijk gelooft. Je moet mekaar leren kennen’. Hier had ik mij bloot gegeven, want Vivian antwoordde: ‘Jij zou alle romantiek doden. Als je een mens helemaal kent, heb je genoeg van hem en zoekt een ander’. Toen ik nijdig antwoordde: ‘Arme Andreas’ zette zij mij weer schaakmat door te verklaren dat ze Andreas nooit helemaal zou kennen, want dat ze geen lust gevoelde de geschiedenis van zijn edel geslacht in bijzonderheden te bestuderen. Ze zou op de bouwvallen uit de zestiende eeuw een nieuw gebouw optrekken: Andreas, de Amerikaan.
Nu ze de barones aan zich overgeleverd zag, begon zij zelf haar gebouw van de grondvesten op te werken. Het eerste blijk van haar werkzaamheid was uiterlijk te merken. De enige kleuren die de barones in haar uitrusting bekende waren zwart en wit, wit dan nog slechts als een bescheiden versiering. Ik hoorde Vivian aan haar vragen of ze in de rouw was? De barones zei neen. Maar een paar dagen later verscheen zij onverhoeds in een zalmroze jurk zoals de oudere dames die hier dragen. Het verschil was opvallend. Kort daarop bracht Vivian haar naar den kapper en dat had ten gevolge dat haar grijze en witte haren nu een staalblauwe glans hadden gekregen. Het stokje was al lang verge- | |
| |
ten. De hoed volgde. Andreas en ik stelden deze gedaanteverandering met verbazing vast. Al het indrukwekkende dat de barones had gekenmerkt was verdwenen. Men kon haar niet meer onderscheiden van de duizende, levenskrachtige, oude vrouwen die wij hier overal ontmoetten. Ik vroeg Vivian hoe zij dat had klaar gekregen. Zij was trots op haar werk, maar gaf geen afdoende verklaring. De barones zelf begon echter over Vivian met veel lof te spreken. Het was een flinke vrouw, geen gansje zoals de meisjes van bij ons, voor niets vervaard, handig, goed van de tongriem gesneden, een kordate verschijning zonder de onzin van overgevoeligheid. Oudere mensen hadden contact nodig met zulke krachtwezens, anders versuften zij. ‘Goed’, zei ik, ‘maar wat weet U van haar opvattingen over het leven en het huwelijk? Wat over haar afkomst, haar godsdienst...?’ Ik werd onmiddellijk achteruit gedreven. Het bleek namelijk dat Vivian alle deugden bezat en zich zelfs bereid verklaard had van godsdienst te veranderen, indien Andreas of zijn moeder dat wensten. Wel had ze er bijgevoegd dat ze natuurlijk overtuigd moest worden door een vakkundige in het geloof van Andreas, maar ze was open voor elk redelijk betoog.
Er bleef maar één ding over vóór de barones haar zegen gaf aan het huwelijk: de kennismaking met Vivian's familie. Dat zou kort daarop gebeuren want, daar het academisch jaar ten einde liep, konden wij
| |
| |
samen, indien ik daar iets voor voelde, naar Ochapogee en omstreken vertrekken, om aldaar met Vivian's voorvaderen kennis te maken. Ik besloot deze reis mee te maken op den dag, dat de barones, in den vollen luister van haar nieuwe gedaante, de elegante benen kortgerokt en over elkaar geslagen, mij verzocht voortaan haar titel niet meer te gebruiken en haar, naar de zeden van het land, gewoon Henriëtte te noemen. Plechtigheid en titulatuur maakten een mens nodeloos ouder. Het heeft mij heel wat moeite gekost voor de eerste maal die voornaam uit te spreken. Doch ten slotte was er zo weinig overgebleven van de statige en gebiedende verschijning uit het oude herenhuis der van Bever's dat ik over mijn bezwaren heenstapte, alhoewel het mij in beginsel ongepast bleef voorkomen dat een jongeman als ik, een oude dame met den voornaam zou aanspreken.
Ik nam node afscheid van de universiteit. In mijn vak was ik niet veel wijzer geworden. Toch gevoelde ik een diepen eerbied voor mijn leermeesters en grote genegenheid voor hun werkwijzen. Hetgeen mij het meest had getroffen was het formaat van hun opvattingen en de uitgestrektheid die hun beschouwingen bestreken. Het pijnlijke en vervelende archiefwerk was hun volkomen vreemd; zij hadden er ter plaatse de kans noch de behoefte toe. Wilden zij lijn in hun uiteenzettingen en studies verkrijgen, dan waren zij wel gedwongen breed te zien en de schakering waar wij zulk
| |
| |
een overdreven belang aan hechten, te verwaarlozen, ten voordele van een misschien gewaagde, maar in elk geval samenhangende synthese. Volgens hun opvatting en gevoelen was de geschiedenis nooit dood. Zij kreeg een nieuwe betekenis wanneer men haar in hedendaagse termen kon overbrengen. Caesar was een fascist en Napoleon een Hitler. Onwillekeurig voerden zij alles terug tot hun eigen maat. Ik had goed protesteren en nuances, nu en dan zelfs een grondig onderscheid onderlijnen; zij gaven mij ten antwoord dat de Europese geschiedschrijving meestal in dienst stond van een monarchistische of ten minste vaderlandse gedachte en vroegen mij of deze dienstbaarheid niet erger was, want baatzuchtig, dan die van de al te actuele gedachtengang die ik hen verweet. Voor de Europese vorsten hadden zij een spontaan misprijzen en voelden er slechts dan belangstelling voor wanneer deze door schilderachtige ondeugden of door de grootsheid van hun militaire verrichtingen opvielen. De geschiedenis werd door het volk gemaakt - beweerden ze - door de boer, de arbeider, de handelaar en de zeevaarder. Ik gaf dit slechts ten dele toe en wees er op hoe het ten slotte de geest is, die de wereld leidt en drijft en dat zij druk bezig waren hun eigen historische figuren tot halfgoden te verheffen. Zij gaven dat toe maar vroegen me dan weer, wie over een eeuw van grote betekenis zou zijn: Clémenceau of Ford. Een groot staatsman en bezield schrijver of een barbaar die, begaafd op een
| |
| |
beperkt gebied, het aanzien van de beschaafde wereld grondig had gewijzigd. ‘Goed’, zei ik, ‘nu rijden we honderd maal sneller dan een eeuw geleden, maar we rijden nog steeds ergens naar toe. Naar een opgang of een ondergang’. Op dit terrein wilden zij mij nooit volgen. Zij weigerden de evolutie der wereld van een zedelijk of wijsgerig standpunt uit te beoordelen. De enige moraliteit welke zij aanvaardden, was die van den vooruitgang. En hun vooruitgang bestond uit snellere voertuigen, betere badkamers en een meer afdoende gezondheidsleer; maar ook uit de gelijkschakeling van alle persoonlijkheid, wat zij voor de verspreiding der democratische gedachte aanzagen. Al was ik zelf tegen elke vorm van aristocratie (behalve die van den geest) gekant, toch wilde ik dit niet toegeven. Te duidelijk had ik bemerkt dat er een nieuwe aristocratie gevormd was uit lieden die niets anders bezaten dan energie of macht in welken vorm ook. En al had ik niets van een royalist, toch stuitte het mij tegen de borst wanneer ik in een publieke gelegenheid de toiletten aangeduid zag met de woorden: King en Queen.
Ongetwijfeld had echter mijn kennismaking met deze geheel nieuwe omgeving, waar de stoutste hypothesen en de breedste syntheses dagelijkse kost waren mij goed gedaan. Ik wist, vóór ik hier aankwam, dat de ketters (op elk gebied) dolen. Maar ik wist nu ook dat zij doolden rond een gezonde kern en dat zij wijde
| |
| |
kringen beschreven rond een besloten ruimte van waarheid. Tot voor kort, had ik mij binnen die vesting veilig gevoeld. Toen ik van de westkust vertrok met Henriëtte, Vivian en Andreas, was ik niet volkomen zeker meer of alles in de vesting wel in orde was. Doch de verleiding om mij in onbeschreven streken te wagen, weerstond ik. Want ik ben al evenmin voor het geestelijke, als voor het sentimentele avontuur aangelegd.
|
|