| |
| |
| |
XIV Demeter in het bos
IN mijn brief aan Barones van Bever deed ik met veel nadruk uitkomen hoe sedert ons vertrek uit Europa de geestesgesteldheid van Andreas een grondige wijziging ten goede had ondergaan. Zonder hem te beschuldigen van wispelturigheid, vermeldde ik, dat hij thans scheen te aanbidden wat hij vroeger verwierp. En terloops, aan het einde van mijn epistel, gaf ik te verstaan, dat Andreas blijkbaar grote belangstelling koesterde voor een jong meisje dat mij normaal, goed gebouwd en gezond scheen. Per kerende luchtpost kreeg ik een scherp antwoord. Ik sprak over deze Vivian, alsof ik veearts was, aldus de barones. Alle Amerikaanse meisjes zien er flink uit, sportief en gezond. Maar wat voor soort vrouw was Vivian? Degelijk? Een gold-digger? Een flirt? Was het de titel die haar aanlokte, want Andreas zelf was toch maar een dwerg vergeleken bij de athletische jongelui die aan de universiteit in groten getale moesten rondlopen? Zij eiste duidelijk en vlug bescheid op dit alles. Ik gaf
| |
| |
het haar brutaal en schreef dat ik geen huwelijksmakelaar was en geen verantwoordelijkheid in de zaak wenste te hebben. De volgende brief van de barones bracht het bericht, dat zij dadelijk naar Californië zou afreizen om zich zelf rekenschap van den toestand te geven. Mij werd opgedragen Andreas te verwittigen.
Intussen had Vivian haar campagne flink doorgezet. Ze kwam nu regelmatig op ons appartement. Wanneer Andreas alleen was liet ze de deur wagewijd open staan. Ze had zonder veel woorden ons leven in handen genomen, het mijne zowel als dat van Andreas. Tot dan toe hadden wij voldoende hulp gehad van een negerwerkvrouw, die de bedden opmaakte, de borden waste, hier en daar wat stof verplaatste, doch meestal lange gesprekken met ons voerde over astrologie, waar ze heel wat van af wist. Ze was daarbij een vurige volgelinge van Father Divine en meldde zich steeds aan onder den naam waarmee hij haar had Herdoopt, ‘Zoete Engel’. Vivian maakte korte metten met onze Zoete Engel en haar sterrenbeelden. Tussen haar cursussen in verscheen zij bij ons en indien zij een pluisje stof op een kast vond of een tapijtje dat wat scheef lag, gaf zij haar mening over onze dienstbare duidelijk te kennen. Zoete Engel verwelkte zienderogen onder haar bewind. Vroeger had zij het prettig gevonden wat lichte en slordige bezigheden te verrichten bij twee vreemde, vriendelijke jonge heren, die met bewondering naar haar astrologische uiteenzettingen luisterden.
| |
| |
Nu was alle gezelligheid geweken en vlogen de bevelen druk en scherp door de lucht. Vivian deed ons inzien dat de kost in de eethuizen, die wij bezochten, heel slecht voor onze maag was en dat wij meer afwisseling in ons voedsel behoefden. Zij kwam herhaaldelijk zelf koken. Ik hield mij op die dagen uit de buurt tot het uur van den maaltijd. Maar toch gebeurde het wel eens dat ik Andreas aantrof terwijl hij in ons miniatuurkeukentje aardappelen zat te schillen of erwtjes te doppen, terwijl Vivian druk bezig was bij het fornuis. Na den maaltijd werd hem een schortje aangebonden en de laatste telg van het Huis van Bever droogde gewillig, alhoewel wat onhandig, het vaatwerk. Ik weigerde aan dergelijke onterende werkzaamheden deel te nemen en begon Vivian te beschouwen als een gewone intrigante die haar huishoudelijke kwaliteiten wilde doen blijken. Ik vroeg haar op zekeren dag of ze graag kookte. ‘Ben je gek?’ zei ze. ‘Alleen mannen koken graag en goed. Ik haat het hele gedoe, maar het moet gebeuren. Waarom het dan niet zo vlug en zo goed mogelijk doen?’ In afwachting van de aankomst der barones, poogde ik Vivian een denkbeeld te geven van wat haar te wachten stond. Ik was er niet op gesteld een gedenkwaardige ontmoeting bij te wonen tussen de Virago van Europa en de Diana van Ochapogee. Vivian interesseerde mij als maatschappelijk en menselijk verschijnsel. Het kwam niet bij mij op, dat ik ooit verliefd op haar zou kunnen
| |
| |
worden. Zij was stellig niet onaantrekkelijk. Doch in haar wezen, haar houding, haar verschijning was niets, dat in mij het beste wakker riep. Ik had slechts te letten op het geluid van haar korte energieke stappen op de parketvloer; te kijken naar haar beslisten mond, die geen weekheid of tederheid kon uitdrukken; naar haar door tabak en drank vervormde hese stem te luisteren; om te weten dat Vivian ongeveer alle elementen in zich had om mij ijskoud te laten. Zij stootte mij ook geestelijk af, want zij was van alles zeker. Ik had omgegaan met geleerden die een internationale faam genoten en uiterst zelden dorsten te beweren: dat of dat is zó en niet anders. Als een Amerikaanse komiek een professor wil uitbeelden volstaat hij met op aarzelenden toon te zeggen: ‘However ..., alhoewel...’ Vivian kende dat woord niet. Met de kracht van een strijdwagen, stuurde zij los op al het gewetene en onbekende. Het woord ‘misschien’ gebruikte zij nooit. Met hare meningen was zij zeer vrijgevig. In het begin luisterde ik geboeid naar haar. Ik meende toen nog dat al haar opinies deel uitmaakten van een levensopvatting, die noodwendig een ankerplaats moest hebben in een metaphysische overtuiging. Later bleek het dat zij hare begrippen losweg had bijeen gescharreld. Het was het meest eigenaardige samenraapsel van conservatieve en vooruitstrevende denkbeelden dat ik ooit onder ogen kreeg. Men kon nooit raden hoe zij op een gegeven feit of toestand zou reageren. Nu eens
| |
| |
deed zij beroep op de meest reactionnaire beginselen, om een ogenblik later een ander geval te beoordelen met een verbazende breedheid van geest. In het tweede geval merkte ik steeds op dat zij haar overtuiging grondde op een persoonlijke ervaring. In haar vochten de puriteinse overlevering en de practische levensstijl niet meer: zij had beide strekkingen op gelijke voet aanvaard en kan geen tegenspraak tussen beiden ontdekken. Kortom, zij toonde zich het volmaakte type van de jonge Amerikaanse vrouw. Zij was druk bezig Andreas te hervormen en liet daarbij geen gelegenheid voorbijgaan. Zij ontzag zich niet kritiek te oefenen op Andreas' tafelmanieren, wanneer haar die te westers en te ouderwets voorkwamen, noch om den snit van zijn kleren, zijn haardracht, zijn dassen en zijn schoenen onheus te beoordelen. Ik moest het bijwonen, dat zij het ondergoed uit de linnenkast van Andreas ter hand nam en een deel ervan als onwaardig brandmerkte. Zij besloot dat het onmiddellijk door stukken van inheems materiaal en fatsoen moest worden vervangen. Ik had gehoopt dat Andreas haar zijn degelijke onderbroeken naar het hoofd zou hebben geslingerd en haar daarna het appartement uitgejaagd. Doch zij ging zo vanzelfsprekend te werk, en met zulk een natuurlijk gezag, dat hij alleen maar onnozel kon instemmen. Ik deed mijn legkast op slot. Er was echter aan Vivian niet te ontsnappen en ik vroeg mij af wat de ontmoeting zou worden tussen de barones die zeer goed wist
| |
| |
wat zij wilde en Vivian die altijd haar wil doordreef. Zij had een einde gesteld aan onze worsteloefeningen die zij vulgair en onbeschaafd vond en leerde Andreas golf spelen, een vermaak voor oude heren, waaraan ik niet wilde deel nemen. Zij leerde hem ook paardrijden en legde het er op toe, zodra hij ongeveer recht op een paard kon zitten, dat hun ritten des nachts plaats vonden bij maanlicht en rond een mooi en stil meer. Zij was een behendige vrouw. Ik was vol bewondering voor haar. Soms had ik lust haar voor te stellen op zulk een nachtelijke tocht een paar herten of antilopen te doen verschijnen, ten einde Andreas tot een huwelijks-aanzoek te dwingen, want het grote woord was nog altijd niet gesproken, ook al behandelde Vivian Andreas alsof hij reeds haar volledig bezit was. Ik deed zo nu en dan navraag over dit punt; maar dat verwekte geen verbazing of ergernis bij Vivian. Zij was bereid, zei ze, de hand van Andreas aan de barones zelf te vragen. Tegen een dergelijke oerkracht vermocht ik weinig en ik wenste ook niets te ondernemen in afwachting van de komst van Mevrouw van Bever. Wel merkte ik dat, hoe meer Andreas onder de invloed van Vivian geraakte, hoe meer hij mij in zijn vertrouwen opnam. Hij vertelde mij met trots dat Vivian, alhoewel typisch Scandinaafs van uitzicht, ook zuiver Indiaans bloed in de aderen had: een overgrootvader was getrouwd met een Shoshone squaw uit het Noord-Westen. Dat feit moest allerlei hoedanigheden van
| |
| |
Vivian verklaren: Haar levenslust, haar werkzaamheid, haar gezondheid... Alsof de Vikings, haar andere voorvaderen, niet bedrijvig en voortvarend waren geweest ten koste van heel West-Europa! Voor Andreas echter waren de Indianen de aristocraten van dit land, de enige die recht van spreken hadden. Ik wees hem erop dat de Indianen zelden wat anders schijnen te zeggen dan ‘Hugh’; ofwel den prijs van de tapijtjes en potten die ze op de stations der transcontinentale treinen trachtten te verkopen.
Vivian reed paard als een Amazone en zij bestuurde ook haar auto aldus. Ik had een paar keer met haar een rit door de stad en de belendende heuvelstreken gemaakt en wist waaraan mij te houden. Ik verkoos te voet te gaan. Zoals elk man, ben ik overtuigd dat een vrouw niet sturen kan. Ik moest echter toegeven dat zij het superieur deed. Met dien verstande dat zij bij elke bocht haar en ons leven waagde en dat elke uitstap met haar bestond uit een reeks rakelingse ontmoetingen met den dood sans phrases. Op zekeren dag, toen ik een uitnodiging tot een tochtje bij avond had afgeslagen, zag ik zeer laat in den nacht Andreas in een eigenaardigen toestand thuiskomen. Hij was niet dronken, maar hij scheen ook niet nuchter. Hij liep door onze gemeenschappelijk salon als een slaapwandelaar en scheen innerlijk zeer opgewonden en ontsteld. Ten slotte gaf ik hem een drankje en deed hem neerzitten. Ik ging verder aan mijn werk en keerde hem den rug
| |
| |
toe om het hem gemakkelijk te maken. Over mijn schouder heen vroeg ik hem: Ruzie met de Indiaanse schone, Pocahontas-Vivian? - ‘Ja’, zei Andreas, ‘ergerlijke ruzie’. Toen hij gedronken had deed hij zijn verhaal. Vivian had hem tegen het vallen van den avond in razende vaart naar de bergen gevoerd om naar zij zeide, een vriend te bezoeken. Toen ze in een dichte bosstreek waren aangeland had zij de motor stilgelegd en was in de achterzetels van den wagen komen zitten bij Andreas. Er was rond hen niets dan het geruis der eeuwenoude sequoia's, wat geritsel van dieren en insecten totdat Vivian de radio had aangezet, die zoetelijke liedjes speelde. Daarop was zij sentimenteel en aanhankelijk geworden. ‘Je kunt je je dat voorstellen?’, zuchtte Andreas. ‘Neen’, antwoordde ik, ‘dat kan ik bepaald niet’. Ze had daarop de ritssluiting van haar blouse opengetrokken zodat de maan, die altijd een belangrijke rol in Vivian's plannen speelde, haar kleine, vaste borsten had belicht. Andreas had haar aangestaard en was onbeweeglijk gebleven. Toen had Vivian hem gezegd: ‘Zoen me’. Andreas was een gentleman en alhoewel hij bezwaren had aan een vrouw iets te weigeren dat zo duidelijk werd verlangd, had hij gemeend dat hij dat niet kon doen, omdat de omstandigheden blijkbaar deze tijdelijke zwakheid bij Vivian hadden veroorzaakt. Ik voelde dat Vivian in haar feministische ondernemingsgeest te ver was gegaan. ‘En verder?’ vroeg ik met belangstelling. ‘Ach’, zei
| |
| |
Andreas, ‘het werd een ellendige geschiedenis. Ze vroeg me waarom ik haar niet wilde aanraken en ik gaf een verwarde verklaring. Ik sprak van eerbied, zelfbedwang en dergelijke dingen, die op een vrouw indruk behoren te maken. Voor zover ik weet, heeft een vrouw slechts eerbied voor een Don Juan of voor een kuise heilige. Al wat daartussen ligt is gewoon brandhout, gebruiksvoorwerp. Ik zei ook dat men voor het huwelijk zich in toom moest houden.’ Op dit punt onderbrak ik Andreas en vroeg of hij haar ten huwelijk had gevraagd. Het bleek een duistere toestand, maar Andreas was er blijkbaar ingelopen. Ja, men had over het huwelijk gesproken alsof het een afgedane zaak was. En hoe ging dat dan verder?, wilde ik weten. ‘Ze werd erg boos’, zei Andreas. ‘Opeens zei ze schril: my bosom is clean, en toen ik verzekerde dat het niet mijn bedoeling was haar een gebrek aan hygiëne te verwijten, riep ze nog schriller: It is holy. Toen ben ik uit den wagen gestapt om lucht te scheppen, want ik ben er niet aan gewend dat men heiligheid zo localiseert. Nog steeds begrijp ik niet wat ze eigenlijk bedoelde en hoe ze er toe kwam dit woord te gebruiken. Er is voor mij niet veel heiligs in de wereld; maar ik zoek het zeker niet achter een ritssluiting, midden in een bos bij maanlicht. Ze heeft me verder nog allerlei verwijten gedaan, me uitgescholden voor eunuch en lafaard, voor een overschot van Europa en wat niet meer. Ik had meelij met haar en stond naast den
| |
| |
wagen terwijl zij weer aan het stuur was gaan zitten. De lichten deden plotseling de reusachtige bomen opduiken uit de duisternis en een kronkeling in den weg naar omlaag. Ze stampte op den starter, keek voor zich uit en dreef haar wagen in roekeloze vaart naar beneden, zodat ik op zij moest springen om niet door het achterspatboord te worden geraakt. Na een halve minuut hoorde ik het geluid van haar motor zelfs niet meer en toen was het of alles maar een dwaze droom was geweest. Het heeft me een drietal uren gekost om naar de stad terug te lopen. Wat moet ik nu doen?’ zei Andreas. ‘Ik heb me potsierlijk aangesteld, heb haar gekwetst en vernederd. Maar ik was zo verrast door haar onverwachte vraag, welke verraadt dat zij bij al haar kracht toch kwetsbaar is, dat ik ongelovig was eerst en daarna ook wantrouwig. Ik heb ongelijk gehad’. Ik wist met deze stapelgekke historie geen weg en merkte op dat Vivian haar Achilles-hiel vrij hoog droeg. Doch Andreas die ieder ogenblik sentimenteler werd, reageerde niet op mijn grove grapje. Hij zei alleen voor zich heen: ‘Arm kind, arm kind’. Aan verliefden kun je geen raad geven.
Ik heb me uit de buurt gehouden toen de verzoeningscampagne aan gang was. Zij duurde gelukkig niet lang. Andreas belde Vivian op, zij haakte af. Toen zond hij haar driemaal per dag fantastische bloemenruikers en toen hij nog geen antwoord kreeg, nam hij de zegelring van zijn hand en zond haar die. Enkele
| |
| |
uren later gaf Vivian zich gewonnen: het wapenschild van de van Bever's ‘Semper fidelis’had den doorslag gegeven. Zij verscheen de dag daarop weer in het appartement, herstelde dadelijk wat wij in de korte wapenstilstand van twee dagen hadden misplaatst en scheen vrolijk als een kermisvogel. Er was in haar houding iets veranderd: nu en dan leek het bijna of zij iets niets wist of dat zij geen oordeel over een vraagstuk kon uitbrengen. Zij vroeg nu de mening van Andreas over zekere zaken en eenmaal op zulk goede weg, deed ze zelfs eens een beroep op mijn inzicht. Ze had de platte hielen laten varen en liep nu op hoge hakken, die haar smalle heupen gunstig deden uitkomen. Ze had zelfs een nieuw, blijkbaar goed bestudeerd gebaar aangenomen. Wanneer men haar aansprak, als ze door de kamer van ons àf liep, bleef ze stokstijf staan, zette de handen in de heupen en keerde alleen het bovenlijf naar ons toe. Het was een houding die men veel op reclameborden ziet uitgebeeld en die het profiel ten goede komt, wanneer het gevuld is. Andreas merkte niet dat het een stelsel was, een klein technisch middel in de verleidingscampagne waarvan de inzet zo slecht was verlopen. Van heiligheid was er verder geen spraak meer en ik beleefde er genoegen aan te zien hoe Vivian in weinig dagen van het Amazone-type kon overschakelen naar dat van de guitige, behaagzieke, lichtelijk sensuele stijl der Europese vrouwen. Zij had begrepen dat Andreas niet was opgevoed zoals haar landgenoten,
| |
| |
in den afgodendienst van het vrouwelijke, dat er andere middelen nodig waren dan een ritssluiting die onverwachts openging, om hem de beslissende woorden te doen zeggen.
Er bleven slechts enkele dagen over vóór de fatale datum dat de barones moest aanlanden en wij zaten ons af te vragen hoe wij de oude dame zouden bezighouden. Amerikaans kende zij niet, zij was gewoon eerbiedig bediend te worden en had haar leventje uiterst zorgvuldig geregeld. Hier zou zij, indien wij haar niet op den voet volgden, zich hopeloos alleen en verward voelen. Indien zij Vivian als onwaardig verwierp, dreigde er een drama met Andreas. Dat was meer dan waarschijnlijk, want voor de elegante heupwendingen van Vivian zou de barones stellig ongevoelig blijven en ik kon me niet voorstellen dat de andere zijde van Vivian, de spontane zelfverzekerde, haar ook maar in geringe mate zou kunnen bevallen. Gelukkig nam mijn werk mij haast geheel in beslag en kon ik tot mezelf zeggen, dat mijn zorgen van mij afgenomen zouden worden, zodra de barones eenmaal op het toneel verschenen was.
Toch meende ik goed te doen, in het belang van den algemenen vrede, Vivian nader in te lichten over de barones. Ik zei haar eerst en vooral, dat de barones natuurlijk, als alle baronessen, van adel was. Gelijk op alle andere Amerikanen maakte dit ook op haar groten indruk. Zij zelf behoorde tot den adel van dit land, zei
| |
| |
ze, met een verwijzing naar haar percentage Shoshonebloed. Ze zouden mekaar best begrijpen. Ik betwijfelde dat en betoogde dat adel in Europa iets heel bijzonders was; dat men niet van adel kon zijn en te zelvertijd liberaal gezind; dat de barones behoorde tot een kaste; dat zij slechts omging met leden van andere adellijke geslachten.’ ‘En wat doe je met de Lowells van Boston die alleen tot de Cabots spreken en de Cabots die alleen met de Heer converseren?’ vroeg ze. Ik stapte daar maar overheen. Ik beschreef haar wat een conservatieve barones (een onzinnige tautologie) van een bruid verwachtte. Ik was niet geheel zeker van mijn stuk maar iedereen heeft op dat gebied zekere vooropgezette ideeën en ik zette die duidelijk uiteen. Eerst en vooral moest de bruid maagd zijn. Vivian in haar beste Frans onderbrak mij en riep: ‘Garantie sur facture’. ‘Goed’, zei ik venijnig, ‘maar laat de barones nooit iets vernemen over de scène in den wagen en het bos’. Vivian doorstond mijn aanval moedig en ik voelde bewondering voor haar toen ze zei: ‘Er zijn mannen die je nu eenmaal moet verkrachten, opdat ze zich als man zouden ontpoppen. Andreas behoort daartoe’. Ik veranderde van taktiek en rukte aan met grof geschut. ‘Hou je van Andreas?’ vroeg ik. Ze stond recht en begon op en neer te wandelen door de kamer. ‘Ik kan je vraag als een belediging opvatten’, zei ze, ‘maar je bent te dom. Je bent een onvolgroeide puritein van boeren-afkomst. Natuurlijk hou ik van Andreas.
| |
| |
Hij is van mij. Ik zal een man van hem maken. Ik zal hem genezen van Europa, van zijn lectuur en zijn wijsbegeerte. Hij is een groot kind’. - ‘Misschien een bedorven kind?’, vroeg ik ‘Er zijn geen bedorven kinderen’, zei Vivian. ‘Alleen kinderen, domme en verstandige. Andreas behoort tot de begaafden. Men kan alles van hem maken wat men wil. Heel dit land is gebouwd uit afval en overschot, uit het schuim van Europa en uit enkele fanatieke kwasten. Is Australië een hel omdat het bevolkt werd door boosdoeners en hoeren? Er staat in den Bijbel iets geschreven over een steen die weggeworpen werd en die de hoeksteen van het gebouw is geworden. Dat zijn wij voor de wereld’. Ik zweeg toen zij deze laatste volzin uitsprak. Waarschijnlijk, zei ik tot mezelf, heeft zij gelijk. Onze eeuwenoude overlevering, die nooit de vrouw als gelijkwaardig heeft beschouwd, altijd heeft gewild dat zij een redelijke verhouding tussen de geslachten slechts mocht bereiken door list en door het gebruik van haar lichamelijke bekoring, deze traditie is ten slotte schandelijk. Een erfenis van de Romeinse opvattingen en van de leer van Paulus, die sombere geestdrijver, het type van den zielenvanger, plus catholique que le pape. Dan dacht ik weer aan het vulgaire gebaar van Vivian, dat omlaagtrekken van een ritssluiting op de achterzit van een versleten wagen, Het kostte mij moeite dit potsierlijke tafereel te verzoenen met mijn algemene beschouwingen. Ach, zei ik tot mezelf: iedere vrouw
| |
| |
hier en elders kleedt zich om haar vormen te doen uitkomen. Iedere man verwacht dat zij eens voor hem zal staan zoals de milde schenkster van zoete genaden. Wij reizen ten slotte van de moederborst naar de borst der geliefde. Ik dacht er aan hoezeer een gehuwde vriend mij eens ontsteld had, toen hij mij verhaalde hoe zijn vrouw zóveel melk had na de geboorte van hun eerste kind, dat hij haar had moeten helpen en zelf de zure melk van haar borst had gedronken. In Vivian was een overdaad van kracht en leven, die mij vreemd was en die ik met stelselmatige pedanterie wilde begrijpen. Het scheelde niet veel of Vivian groeide in mijn geest tot een soort Demeter en ik had al mijn geestelijke vermogens nodig om deze verheerlijking te bevechten door het beeld op te roepen uit een studenten-café, waar de diensters gewoon waren hun blouses te openen om de studentenjeugd te laten uitmaken wie de meest Rubeniaanse vormen bezat. Zo nauw was ik reeds bij de dwaze avonturen van Andreas betrokken, dat mijn geest er door in de war raakte.
|
|