| |
| |
| |
IX Landelijke rust
DAAR wij met de neigingen van Mary Dobson vertrouwd waren, vreesde ik dat wij onderweg lastige toestanden te verduren zouden krijgen, doch tot mijn bevrediging was zij uiterst redelijk. Er werd daarbij zonder enige terughoudendheid over haar ‘ziekte’ gesproken en het was overeengekomen dat zij per dag recht had op een zeker aantal drankjes. Dit voorschrift was gemakkelijk vol te houden want dikwijls reden wij door droge staten of droge ‘counties’ waar men zelfs bier als des duivels beschouwde. In andere streken schonk men slechts sterken drank op bepaalde uren en meestal was er Zondags zelfs niets te krijgen dan die onbeschrijfelijke coca-cola. Mary, die wij nu alle drie bij haar voornaam noemden, praatte veel en druk over alles wat op aarde beweegt en leeft, doch zij hield zich opvallend op de vlakte wanneer het het hiernamaals betrof. Zij was voorheen getrouwd geweest met een man die in de depressie krankzinnig was geworden en waarvan zij met warme genegenheid ge- | |
| |
waagde. Hij werd op de meest onverwachte momenten als gezag aangehaald en zij, zowel als Dobson, gewaagde van hem alleen als ‘our first husband’. Het kwam zover dat ook Andreas en ik over onze eerste echtgenoot gingen spreken en niemand zag daar bezwaar in. Dobson, wiens geestelijke gevormdheid ik op den nacht van onze kennismaking had leren bewonderen, was veel minder onderhoudend dan ik had gehoopt. Het landschap dat veel afwisseling vertoonde liet hem vrijwel onverschillig en hij sprak over zijn landgenoten met een critische scherpte die mij onsymphatiek voorkwam. Zijn grootouders hadden aan den groten trek naar de Westkust deelgenomen in den tijd der buffels en der woeste Sioux, een oudoom had er zelfs zijn scalp bij ingeboet en zijn grootvader had in de Rockies, tijdens een vreselijke overwintering, deel genomen aan het onvermijdelijk kannibalenfestijn nadat een zijner gezellen van uitputting was omgekomen. Een half jaar had die trek per ossenwagen geduurd en nu, zei Dobson, vliegen de kleinkinderen van deze menseneters op één nacht van Oost naar West, Van New York naar Los Angeles. Er is geen avontuur meer in dit land. We zijn een verwijfd geslacht.
Wij waren eindelijk aangeland op de wilde hoogvlakte die het midden van Amerika uitmaakt en bij nacht belandden wij in een klein stadje in Wyoming, een staat zo groot als twee derde van Frankrijk, waar
| |
| |
echter niet meer dan 300.000 mensen wonen. Wij hadden in den namiddag de hoofdstad bezocht, Cheyenne, wat kleiner dan een provinciale hoofdplaats in Europa en hadden ons verlustigd in het museum dat, behalve foto's van Indianen en pioniers, slechts één schilderij bevatte. Het was een levensgroot doek, een stier en een koe voorstellend waarin een tiental gaten voorkwamen. Dit meesterstuk der Hollandse schilderschool had in vroegere tijden achter een bar gehangen en de veefokkers van de streek hadden er lustig op los geschoten wanneer zij wat te veel ophadden: een vorm van kunstcritiek die de brave Potter stellig zou hebben bevreemd en geërgerd. Met het lot der levenden scheen het al niet veel beter gesteld, want het museum toonde met trots een brief, slechts een halve eeuw oud, waarin een pionier den rechtsbedienaar berichtte: Geachte heer, U zult zeker verwonderd zijn te vernemen dat ik gisteravond verplicht werd John McGee dood te schieten naar aanleiding van een meningsverschil in de Grey Horn Bar...
In Laramie bleek het dat de wagen van den heer Dobson een reparatie nodig had. Vervangstukken moesten van verre komen. Het kon dagen duren. Dit oponthoud maakte mij zeer ongeduldig, want ik was reeds enkele dagen te laat. Andreas kon het echter niet schelen. Hij had in het stadje rondgewandeld en reeds kennis aangeknoopt met enkele plaatselijke figuren. In een bar, zo kwam hij opgewonden vertellen, had hij
| |
| |
een bier besteld en de barman, die een viertal meter van hem verwijderd stond achter de bar, had met onfeilbare hand een fles naar hem toegeschoven over de tapkast totdat ze vlak voor zijn neus kwam te staan. Een glas had men hem slechts gegeven op zijn nadrukkelijk verzoek en dan nog met een misprijzend gebaar. Hij deed alsof hij in Laramie een nieuwe wereld had ontdekt. Aan de universiteit had ik echter te dikwijls bier gedronken uit den hals van een fles om in dit gebruik een blijk van oorspronkelijkheid te zien.
In feite was ik de gevangene van Andreas die over onze geldmiddelen beschikte. De beide Dobson's begonnen op mijn zenuwen te werken en de toestand werd gespannen, toen Mary aankondigde dat zij en haar man niet konden wachten en op een gestelden datum op de westkust wilden aankomen. Zij zouden per vliegtuig vertrekken, ons de wagen achterlaten en ons weerzien bij onze aankomst in Californië. Toen ik protest tegen dit plan trachtte aan te tekenen en wilde voorstellen met hen mee te reizen, stak Andreas een paar nickels in de jutebox. Iedere gedachtengang werd verder onmogellijk gemaakt door de stentorstem van een jeugdige cowboyzanger die verkondigde: I've got a girl in Laramie, Laramie, Laramie. She's going to marry me some Sunday afternoon...
Het is in Laramie dat de geestelijke evolutie van Andreas, die reeds te New York begonnen was, een sprong vooruit heeft gemaakt. Wij zijn daar een week samen
| |
| |
achter gebleven en voor hem, zowel als voor mij, is dit korte tijdsverloop vol betekenis geworden.
Ik mag gerust zeggen dat het landschap mij nooit bijzonder heeft geboeid: ik probeerde het steeds te begrijpen in betrekking tot den mens en zijn geschiedenis. Wat mij wel van belang scheen is wat de mens van het landschap heeft gemaakt. Veel geweldigs leeft er op aard, maar niets is geweldiger dan de mens ... zegt mijn lijfspreuk, aan Sophocles ontleend. Het heroïsche in de geschiedenis is altijd gegroeid uit de inspanning van de mens om de natuur tot zijn doeleinden te dwingen. Een dorre, rotsachtige streek zei mij niets, een woestijn was voor mij slechts een rhetorisch beeld uit de Schrift. Ik kom uit een land van groene weiden en druk bewerkte velden waar geen meter grond ijdel ligt zolang hij iets kan opbrengen. Andreas van zijn kant hield zich enkel met den mens, zijn bestemming en zijn gewoonten bezig en dan nog liefst met de vulgairste soort van onze medemensen of met abnormalen. Ik weet wel dat de parel in de oester een ziekte is en daarom verkies ik de oester boven de parel. Het bleek dat wij in dit kleine wildweststadje ongezocht de elementen hadden aangetroffen die mij afstootten of onverschillig lieten, maar die Andreas van primordiaal belang schenen.
Men is gauw uitgekeken op cowboys en halfbloed-Indianen. Zij liepen in vrij groten getale in het tiental straten van het stadje rond, keken uren lang naar paar- | |
| |
dentuig en mooie, dure laarzen of zaten, tot onze verbazing, hoge glazen melk te drinken in de talrijke kleine eetgelegenheden. Zij liepen allen over straat alsof ze aan aambeien leden en spraken slechts zelden een woord. De Indianen met hun gesloten mongolen-gezichten praatten in het geheel niet en keken stompzinnig naar het verkeer in de hoofdstraat.
De eerste avond dat wij alleen waren, slenterden wij door een stille wijk die aan de grens der prairie gelegen was. We zagen slechts één huis verlicht in de buurt. Er klonk gezang op van kinderen en vrouwen. Op een aanplakbord lazen we dat de beroemde predikant en revivalist Wayne Thompson daar aan het woord was en iedereen uitnodigde zich tot den Heer te bekennen onder zijn leiding. Andreas was niet te houden. Hij had de kenspreuk van Wayne Thompson gelezen: Van de revolver naar den bijbel (From Gun to Gospel) en dat scheen hem onweerstaanbaar. In een ruime, slecht verlichte zaal vonden wij een dertigtal vrouwen en kinderen zitten op lange, smalle banken. Thompson stond op het podium. Zijn vrouw, een kwijnend wezen van onbepaalden leeftijd, zat voor een harmonium en naast haar stonden twee als cowboy geklede assistenten, elk van een guitaar voorzien, verveeld naar de zoldering te kijken. Thompson poosde totdat wij gezeten waren en begon toen dadelijk zijn geestelijke ervaringen te vertellen. Vele jaren was hij een door en door gemeen maar (daar drukte hij op) succesvol gangster geweest, totdat
| |
| |
hij de roep van den Heer had geboord en zijn dwalingen had afgezworen. In een groot gevecht met de politie had men zijn elleboog stuk geschoten: hij stroopte zijn mouw op en toonde ons het metalen stel dat zijn arm recht hield. Veel last had hij er niet van, behalve dat het regelmatig moest gesmeerd worden. De moderne wetenschap, met Gods hulp, deed werkelijk wonderen in onze dagen. Praise the Lord. Plots trok hij zijn hemd uit zijn broek en toonde ons een vurig lidteken dat verticaal van zijn broekband omhoog liep tot aan zijn linkertepel. Dat was hem toegediend toen een Italiaanse gentleman hem van onder naar boven met een stiletto bewerkt had, want Wayne was op twee halfronden werkzaam geweest vóór het den Heer behaagd had hem te roepen. Ik begon echter aan zijn bekering te twijfelen, toen hij als besluit van zijn verhaal van het ongeval te Napels er tussen de tanden bij voegde, dat hij zijn belager later met een vrachtwagen overhoop had gereden, zo plat als een pannekoek. Zó zondig waren mijne wegen, riep Thompson. Men had hem ook eens netjes over den schedel geschoten zodat hij midden op het hoofd een blijvende scheiding had waar geen haar meer groeide. Andreas die detectievenverhalen las, mompelde naast mij: ‘la trajectoire du crime’. Terwijl Thompson zijn kleding weer in orde bracht, heerste er een eerbiedige stilte onder de kleine schare. Zijn schrale gade improviseerde ondertussen zachtjes op het harmonium.
| |
| |
Daarna verklaarde hij ons eindelijk hoe hij van den slechten weg was afgeweken. Zijn Damascus was Chicago geweest. Op een somberen winteravond, pas uit de gevangenis ontslagen, had hij aangeklopt bij het Leger des Heils. Men had hem het klassieke bord soep gegeven, maar hem meteen een baantje aan de hand gedaan. Hij was namelijk boekhouder van de zending geworden. In zijn nieuw ambt was hij tot de bevinding gekomen, dat het redden van een ziel aan het Heilsleger gemiddeld niet meer dan $6.50 kostte. Geen volk der aarde heeft meer eerbied voor cijfers dan de Amerikanen. Thompson kwam tot de verbluffende slotsom dat de staat Illinois en de staat Michigan op twintig jaar tijd meer dan 80.000 dollars hadden uitgegeven om hem te vervolgen, te berechten en gevangen te houden ten einde hem te verplichten zijn leven te beteren, terwijl de staf van generaal Booth slechts de potsierlijke som van $6.50 nodig had om hetzelfde resultaat op één avond te bereiken. Daarop werden wij verzocht een psalm te zingen ter ere van God. Wat wij met veel vuur hebben gedaan. Een collecte volgde.
Toen wij buitentraden was Andreas in een uitstekende luim. ‘Wat denk je van broeder Wayne?’ vroeg hij. ‘Een weerzinwekkend hypocriet,’ zei ik. ‘Een man die van godsdienst geen snars afweet en er ook niet om geeft. Een kleine gangster die failliet ging omdat zijn elleboog aan stukken was en iedereen hem dadelijk
| |
| |
kan herkennen, als hij zijn hoed afneemt, aan zijn scheiding à la machinegun.’ Tegen deze uitval ging Andreas vinnig te keer. Hij zag in Thompson een soort primitieve heilige, een prediker die handig gebruik maakte van de elementen der folklore die het meest de aandacht trokken bij zijn gehoor en hij haalde er St. Paulus en zijn rede over den onbekenden god bij te pas. Vooral de geldelijke bewijsvoering van den gangster scheen hem belangrijk. Eindelijk weten we wat een ziel waard is, riep hij uit: zes dollar vijftig. De hele maatschappij doet haar best, zet de ingewikkelde organisatie van gerecht en gevang in werking, dreigt met electrische stoelen, eenzame opsluiting, enz., en bereikt niets. Het Leger des Heils met warme erwtensoep, uit een blikje nog bovendien, sleept den zondaar dadelijk in de wacht. Verbeeld je dat een Europees geestelijke, om zijn gehoor tot grotere vroomheid aan te zetten, van op den kansel zou verkondigen dat hij op een of andere manier gefaald heeft. Dat zou geen twee keer gebeuren. Zijn bazen zouden wel zorgen dat hij ergens in een patattendorp biechtvader van een zestal gasthuisnonnetjes werd, met verzoek niet in de naburige stad te verschijnen. Het verschil tussen het Europese christendom en het Amerikaanse is hierin gelegen dat in dit land het christendom dramatisch moet zijn om ingang te vinden. Amerikanen, zei Andreas waanwijs, zijn heidenen. Ze triomferen in de wereld en geen triomfator duldt een hogere macht dan de
| |
| |
zijne. Ik heb dat zelfs opgemerkt bij vrome zielen in Europa. Wanneer zij hun volledige bestemming hadden gevonden, waren zij heidens geworden. Geloof me, zei hij, er is geen beter heiden dan een bruid van enkele weken. Ieder normaal wezen dat onbevreesd zijn eigen kracht en mogelijkheden voelt, dat voor één helder, zonnig ogenblik on top of the world staat, daagt de goden uit. Godsdienst is een ziekte. - Goed, zei ik, maar goddank is het ook een troost. Hoe lang staat men on top of the world? Hoe lang blijft de bruid dronken van den geur der appelen? Wat gebeurt er als zij de krampen der bevalling tegemoet ziet? Als haar kind sterft? Als stoffelijke zorgen opdagen? - Hamlet beweerde, zei Andreas, dat denken lafaards van ons maakt en onze geniale dichter heeft gezegd: Zingt, het is beter dan te denken ... maar voor zover ik kan oordelen is godsdienst het product van angst. Wij worden in lafheid en angst grootgebracht. Misschien jij niet, want je bent een proleet. Maar ik die, niettegenstaande mijn adelstitel, niets anders ben dan een gegoede burger met een wapenschild en een potsierlijke wapenspreuk. ‘Semper Fidelis’. (fidelis aan wat?) ik weet hoe men mij heeft opgevoed. We moesten bang zijn voor God, voor onze ouders, onze onderwijzers, onze overheden, voor de trams, de syphilis, en de gewone verkoudheid, voor den drank en de muziek, voor de meeste boeken, voor de slechte dagbladen, voor het gele gevaar, voor de negers die het zwarte gevaar zullen
| |
| |
worden, voor de Joden die overal hun neus insteken, voor de Duitsers die niets kunnen dan oorlog voeren, voor de Fransen die zedenbedervers zijn, voor de communisten die duivelskinderen genoemd worden - wat een lelijk nageslacht - voor de vrijmetselaars en de socialisten, voor de Amerikanen die barbaren zijn, voor de zonsverduistering en de kannibalen, voor de besmetting in een teen of in een vinger en voor onze eigen ledematen wanneer ze gezond zijn. Voor het water moesten we bang zijn, voor de zon, maar voor den regen ook. Voor den noordenwind en voor den hagelslag, voor natte voeten en voor het gevaar van vochtig ondergoed. In de vorige eeuw smeekten onze grootmoeders den Heer nog dat hij ze zou vrijwaren van het gevaar der Noormannen, wier afstammelingen toch al lang met elk beschaafd land de meest betamelijke diplomatieke betrekkingen onderhouden en wier toeristenbureaux ons vreedzaam uitnodigen het noorderlicht te komen bewonderen. Ik heb me van alle vrees bevrijd. Ik ben bereid het Nirwanah tegemoet te gaan zonder protest...
Wij stapten door het thans volkomen dode dorp. De predikant, zijn vrouw en de twee cowboys met guitaar sukkelden triestig naar hun logies bij het stationnetje. De wind van de bergen huilde door de vlakte. Boven ons straalden de sterren met een kracht die mij vreemd was. Ook de sterrenbeelden waren anders dan bij ons. Ik keek naar Venus, felle ster, die flonkerde
| |
| |
met verblindenden luister en naar de avondster die hier niet door een nevel moest dringen maar die driftig en krachtig zich aftekende onder de volle, blonde maan. Ik had geen lust Andreas tegen te spreken. Ik wist maar al te wel dat zijn overmoed een lemen grondslag had, dat het minste persoonlijk onheil hem zou ondermijnen en week maken, net zoals ellende en een natte winternacht in Chicago de gangster Thompson hadden vermurwd. Thompson was in mijn ogen een zwakkeling, veeleer een kleine berekenaar, een man zonder formaat. Een werkelijke gangster met stijl in zijn leven, zou geëindigd zijn in een kort en brutaal gevecht met enkele kogels in het weke van den buik, zoals een gangster behoort te sterven. Onze angst, onze voorzichtigheid, onze kwetsbaarheid zijn niets anders dan de tol van onze grootheid als mens. Met werkelijke godsdienstzin had Thompson weinig te maken. Zijn dogmatiek was uiterst primitief, ongeveer zoals die van Goethe's held: Der gute Mensch in seinem dunklen Drange ist sich des rechten Weges wohl bewust ... Misschien was ik voorbarig geweest in mijn oordeel over de revivalist die deze optimistische opvatting over het menselijk hart op zeer eenvoudige wijze aan den man bracht? Misschien was hij in het geheel niet schijnheilig en alleen ijdel op zijn oude wapenfeiten. Misschien maakte hij het verhaal maar wat mooier, zoals wij allemaal doen als wij over ons verleden verhalen. Misschien was hij in het hele dorp, Andreas en mijzelf incluis, de
| |
| |
enige Christen: hij die poogde een avond lang een groepje half ingeslapen vrouwen en wijdogige kinderen te bewijzen dat niets belang heeft in de wereld dan de goedheid des harten, afgescheiden van de dogmatiek die dat zou gebieden. Misschien...
|
|