| |
| |
| |
III.
Aan macht heb ik nooit behoefte gevoeld. Het is voor mij geen wellust te beslissen over goed en kwaad. Mijn enige momenten van exaltatie zijn die wanneer ik, door mijn kennis en mijn begaafdheid, er in slaag een leven te redden dat bedreigd wordt door de honderd ziekten die de goede-god, le bon-dieu, the good-lord, uitgevonden heeft om de mensheid te plagen. Ik ben niet gelovig, maar ik slaag er nooit geheel in het demonisch opperwezen dat ik bevecht uit mijn gedachten weg te cijferen. Ik weet het wel, uiteindelijk wint hij toch het pleit, maar ik kan zijn triomf vertragen en het kankergezwel verwijderen dat hij zo zorgvuldig in de ingewanden heeft verborgen, ik kan het rottend been afsnijden en de gangreen stopzetten. Ik ken allerlei kleine trucs om het schaakspel van leven en dood te doen aanslepen. Het gevecht tegen een anonieme, lepe vijand is heel mijn bestaan, maar vraag me niet in het zogezegde volle leven in te grijpen en recht te spreken tussen mijn gelijken. Ik oordeel slechts over microben.
Nu had die dwaze jongen me plots op de stoel van de rechter geplaatst en me verplicht te kiezen. Zou ik de zaak
| |
| |
laten verlopen, of zou ik Geraldine de kans gunnen haar vriendin eventueel te redden? Ik heb een weerzin tegen geweld in elke vorm. Ik kon ook niet inzien waarom Emilienne moest sterven, samen met de beul. Een van de meest beschamende taferelen die de beschaafde wereld ooit heeft gekend is nog steeds voor mij de uitstalling van het bij de voeten opgeknoopte lijk van Clara Pettacci in Milaan, hangend naast het verminkte lijk van haar minnaar, de bordpapieren Caesar. Ik gevoel ook een ziekelijke behoefte elke van mijn ogenschijnlijk edelmoedige impulsen te ontleden, totdat ik er een grond voor vind die bewijst dat ik uit eigenbelang heb gehandeld: het geestelijk masochisme is mijn natuurlijk klimaat. Toen ik me afvroeg of ik Geraldine zou verwittigen, overwoog ik of ik dit niet zou doen om mij te wreken op haar neerbuigende houding tegenover mij, om met dit bericht voor een moment haar meerdere te worden, om haar dankbaarheid af te dwingen, om tot haar, de ongenaakbare, nader te komen. Onvermijdelijk moest ik haar kwetsen, want ik moest de verhouding van Emilienne tot Trautendorf onthullen. Hoezeer haar lesbisme me ook hinderde, want ik had op dit punt de normale reactie van elke man (dat verzet tegen een verspilling, dat protest tegen al wat het mannelijke ontkent en verwerpt), toch voelde ik op dat moment medelijden met haar. Zou ze de ontrouwe minnares redden of zou ze haar de dood laten ingaan? Ik benijdde haar niet, en wellicht heb ik me ten slotte voorgenomen haar op de hoogte te brengen omdat ik, zo doende, het probleem van mijn schouders schudde en op de hare schoof.
Rond tien uur belde ik Geraldine op. Ze klonk bevreemd aan de telefoon. Kon ik haar dadelijk spreken, vroeg ik.
| |
| |
Natuurlijk, zei ze vrolijk, alsof ze verwachtte dat ik in een of ander intiem avontuur was gewikkeld en haar steun en raad nodig had. Plaagziek vroeg ze of de zaak geen uitstel kon dulden tot zaterdag. Dan zouden we mijn probleem - hetgeen ze met ironische nadruk uitsprak - over een kop thee behandelen, wanneer de gasten van de zaterdag verdwenen waren. - ‘Neen,’ zei ik hard, ‘ik wil U dadelijk zien’.
Ze ontving me in een klein boudoir dat ze als werkkamer gebruikte en waarvan de muren geheel behangen waren met kleurrijke porceleinen papegaaien, een weergaloze collectie uit de 18de eeuw. Ze zag er opgeruimd en geïntrigeerd uit, en rookte uit een van die sigarettenhouders die een arm lang zijn en die, in de tijd van de stomme film, het symbool waren van de ‘purperen’ vrouwen. Voor het eerst merkte ik dat ze bij het lezen een bril gebruikte, een van die dingen met een harlequin montuur die langs weerszij scherp omhoog gaan en een licht komisch effect verwekken. Ach, dacht ik, hoe vlug zal deze hele mise en scène uit mekaar vallen. Zonder dat ik wat vroeg, schonk ze me dadelijk een stevige whisky in. Ze was spotziek en gemaakt vriendelijk en toen ik, na wat neutraal gepraat over de zaken van de dag, steeds ernstig bleef, nam ze een moederlijke houding aan die aantoonde dat ze bereid was mij haar overwicht te doen gevoelen. Het rituele uitwisselen van overbodige kleinigheden was gebeurd, en het gesprek stokte. Terwijl ze haar lange benen kruiste - ik kon nooit mijn ogen afwenden van haar slanke dijen die duidelijk in haar kleed afgetekend stonden - zei ze met haar doffe, vertrouwelijke stem: ‘Vooruit maar, professor, biecht op. Wat is het: het geld of de liefde?’
‘Allebei’, zei ik bedachtzaam.
| |
| |
Ze keek bevreemd op. ‘Toe maar’, zei ze, ‘ik dacht dat u zulk een bedaagd en solide man was’.
Ik heb er toen kort spel mee gemaakt. ‘U is een vriendin van Emilienne de B.’ zei ik. Wantrouwig en schichtig bekeek ze mij. Ik gaf haar geen tijd om te herademen. ‘Weet u dat ze de maîtresse is van Trautendorf?’
Ik keek in mijn whisky om het effect van mijn woorden niet te moeten nagaan. Heel vlug vertelde ik het overige van de geschiedenis. Ze liep van het boudoir naar het salon, aldoor de lichten aanstekend, hoekig van beweging en opgewonden. Ik volgde haar met mijn glas in de hand. Ze bleef stil staan voor het doek waarop Gabrielle d'Estrées en de Hertogin van Villars waren afgebeeld.
‘Waarom komt u me dat vertellen?’ vroeg ze plots met een harde stem. Het klonk alsof ze het hele geraffineerd gemeubeld appartement, de serene kunstwerken uit een arcadische wereld, zelfs de overdadige belichting tot getuigen nam van mijn onbeschoftheid, van mijn vermetelheid om in dit elyseum dat ze zo schitterend had opgebouwd, de gruwelijke werkelijkheid van het ellendige Europa te komen binnenvoeren.
Ik ben zeer op mijn physiek comfort gesteld, en ik kan veel lijden onder kleinigheden. Ik zat in een Empire zetel die te hoog voor me was: ik moest achterover leunen om met mijn voeten de grond te raken. Een onwaardige en oncomfortabele houding. Geraldine stond zwijgend voor me en bekeek me met misprijzen. Hetzelfde misprijzen dat mijn voorouders hadden ondervonden in de aanwezigheid van een middeleeuws potentaat, die geld nodig had, of die zijn maag en lever had kapot gemaakt door overdadig gebruik van gevogelte en zware wijn, en die redding verwachtte van
| |
| |
de Joodse financier of geneesheer. Hier zat ik in een belachelijke houding met twee gaven in de handen: het verraad van Emilienne en het middel om haar aan een onverdiende dood te onttrekken. Het was voelbaar dat Geraldine woedend was omdat ik me zo plots in haar intimiteit had gedrongen.
‘Waarom zou u die Mof willen redden? Wat zouden uw vrienden zeggen, mochten ze dat te weten komen?’ Zo nam ze weer de aanval en dwong ze mij tot verdediging.
‘Ik wil niemand redden,’ antwoordde ik. ‘Een Mof min of meer in de hiërarchie van die oermensen, kan me niet schelen. Wat me wel, in zekere mate althans, aangaat, is het leven van een vrouw wier dood niemand van nut kan zijn en die U blijkbaar dierbaar is. Een dergelijke daad van terreur, zoals het plannetje van groep B, is in mijn ogen een zuiver romantische onderneming die weinig positiefs kan opleveren. Wellicht zullen een aantal van mijn ondergedoken rasgenoten, bij het vernemen van de ontploffing, denken dat de Heer der Heerscharen - U weet wel, die meneer die altijd aan de zijde des plus forts bataillons staat - hun belager bestraft heeft, en dat de dageraad der vrijheid nu moet komen. In de oude tijden hing alles van de willekeur van een tyran af, met hem verdween een politiek. Nu wordt ze integendeel strenger doorgezet. Men heeft de Oostenrijkse Gauleiter gedood: de hele bevolking van Lidice werd uitgemoord, mannen, vrouwen, kinderen. Na de oorlog zullen we Lidice herbouwen, of er een nieuw Lidice naast oprichten en de puinen bewaren. Denk maar eens aan de picknics en de autobussen en de postkaarten! Het is allemaal mooi en symbolisch, maar ondertussen zijn de inwoners van Lidice tot de laatste man dood. Wij offeren veel voor symbolen. - Ik geloof daar niet in. Ik wil behouden
| |
| |
en redden wat te redden valt, zelfs Uw vriendin Emilienne.’
Misschien heb ik het woord vriendin met wat te veel nadruk uitgesproken; misschien dacht Geraldine dat ik haar verhouding tot de maîtresse van Trautendorf kende en er ironisch toespeling op maakte. Ze kwam naast mij zitten en begon te praten alsof ik niet aanwezig was. Ja, ze was de vriendin van Emilienne geweest, de praatjes die ik moest gehoord hebben waren de waarheid.
‘Mocht ik aan spataders lijden of aan hemorroïdes,’ zei ze bitter, ‘ik zou het U ook zeggen.’
‘Ach,’ zei ik, ‘in mijn beroep heeft men de neiging dat wat de goegemeente normaal noemt, als een hoge zeldzaamheid, dus als een anomalie, te beschouwen. Laat dat rusten, maar zeg me wat U van plan is.’
‘Wat wilt U dat ik doen zou?’ vroeg ze klagend.
‘Ik wil niets,’ zei ik, ‘ik heb U alleen op de hoogte gebracht.’
Mijn neutrale houding maakte haar plots weer aggressief.
‘Dr. Klobotski wil helemaal niets,’ zei ze spottend en met verbeten woede. ‘Hij komt me in het holle van de nacht aankondigen dat Emilienne, die hoer, me bedriegt. Hij komt me bekoren met de zwakke mogelijkheid deze vrouw van de dood te redden, en meteen haar minnaar te behouden, opdat hij zou kunnen voortgaan met het uitmoorden van Joden. En dan vraagt hij: Wat gaat U doen? Ik zou hem kunnen antwoorden: Nu ga ik slapen. Maar U weet wel dat ik niet slapen kan; dat ik niet slapen zal totdat deze vuiligheid is opgeruimd, totdat ik weet welke de bestemming van Emmy en die Mof zal zijn. Ik geloof dat U een boos en sadistisch man is, Dr. Klobotski, die er genoegen in schept mensen zoals ik, die geen vlieg kwaad doen, te martelen.
| |
| |
Ofwel is U ontzettend ijdel, en flatteert het U mij hier nachtelijk te komen overvallen om een gewichtige rol te spelen.’
Het was merkwaardig hoe ze me beschuldigde van al de overwegingen die enkele uren tevoren bij me waren opgekomen, maar ik wist dat ze achter mij Emilienne de B. te lijf wilde, en liet haar woede over me heengaan. Ze dronk haar whisky met lange teugen en vulde het glas zodra het leeg was.
‘Wat zou het kosten om Emilienne eventueel te redden?’ vroeg ze zakelijk, na een lang stilzwijgen.
‘De jongen zegt een millioen frank,’ antwoordde ik.
‘A cool million,’ zei Geraldine voor zich uit, ‘zo maar eventjes een millioen.’ De uitdrukking die de zakenlui met een slordige eerbied gebruiken. Daarna zuigen ze de lucht door de tanden binnen. Het klinkt altijd wat vulgair.
Geraldine boog naar me toe. Ze had reeds wat te veel gedronken. De haat die ze tegen me gevoelde omdat ik haar gedwongen had haar zwakheid te bekennen stond duidelijk in haar staalgrijze, lichte ogen te lezen.
‘Hebt U een percent op het bedrag?’ vroeg ze met een vriendelijk lachje.
We zijn aan veel gewoon in onze gemeenschap, en de veronderstelling dat we allereerst op geld uit zijn, beschouwen we haast als normaal, maar een dergelijke grofheid kon ik niet laten voorbijgaan. Wanneer een zieke hysterisch wordt, kalmeert men hem soms door een daad van geweld. Ik sloeg Geraldine met volle kracht in het gelaat. Ze begon te snikken.
‘U is geen gentleman,’ zei ze.
‘Neen,’ zei ik, ‘ik ben een dokter en U is een zieke.’
| |
| |
Maar ik had Geraldine aangeraakt, ik had haar als een gelijke behandeld, ik had zelfs de indruk dat ik haar als een minnaar had benaderd. God, dacht ik, kon ik maar weg uit deze poespas van ongerechtigheden en misère, en ik kreeg spijt dat ik mijn Samaritaans bezoek had ondernomen.
Geraldine werd kalmer en luisterde aandachtig toen ik haar uiteenzette hoe ze Purdaple kon bereiken, hoe ze hem moest behandelen en welke de kansen waren dat zijn bemoeiingen een resultaat zouden opleveren.
‘Ik verlang zelfs niet te weten wat Uw besluit zal zijn,’ zei ik. ‘Laat mij er geheel buiten. Vraag ook aan niemand raad. U moet alleen beslissen.’
Geraldine stond onvast op de benen en bewoog wild met het whiskyglas dat in een zilveren houder gevat was. Met een ruk keerde ze zich om en, alsof ze zich wilde wreken op mijn kleine therapeutische gewelddaad, keilde ze haar beker met kracht naar de copie waarop Gabrielle d'Estrées en de duchesse de Villars hiëratisch te prijk stonden. In het hoge, nobele torso van de hertogin kwam een scheur, en de drank liep omlaag langs het doek tot in de badkuip waarin de twee vrouwen gezeten zijn. De gekke gedachte: dat kan geen kwaad, kwam in me op, want de badkuip is en trompe-l'oeil geschilderd.
‘Is dat een veroordeling?’ vroeg ze nuchter.
‘Maak U weg,’ zei Geraldine. ‘Ongeluksvogel, kraai...’ Ze zocht naar andere beledigingen.
‘Jood,’ vulde ik aan. Ze antwoordde niet, maar bracht me naar de deur. Ik had niet de gewoonte, zoals haar gasten, haar hand te kussen. Ze stak me haar hand toe alsof ze dat verwachtte. Toen ik me over haar magere vingeren heenboog, zei ze zacht: ‘Vergeef me, ik ben ongelukkig.’
|
|