trekken van Geraldine betast, zoekend naar het geheim van haar wezen.
‘Ik zorg voor mijn necrologie’, had ze me eens gezegd. In deze onnozele harten leeft zij voort als een weldoenster en een wezen van mateloze verfijning. Haar voorzichtige, ietwat schorre stem, haar parfum, haar strelende aanrakingen, dat herinneren die kinderen zich en ze trachten dit alles terug te roepen tot de werkelijkheid terwijl hun vingeren met eerbied langs de bronzen wangen aaien, aan de brede mond aarzelen totdat hun handen liefderijk de zachte driehoek der kin omvatten.
In de geest van de leden onzer kolonie en van de aristocraten van het oude Keizerrijk, leeft Geraldine voort alleen omdat ze te midden van de oorlogswoestijn een perverse en hemeltergende oase had geschapen van integraal egoïsme.
Nooit heb ik de laatste woorden van Nero: Qualis artifex pereo kunnen bespottelijk vinden zoals mijn moraliserende leermeesters dat verlangden, evenmin kan ik Geraldine veroordelen omdat zij poogde de oorlog en zijn gruwelen eenvoudig te negeren en als een Olympische godin te leven.
Ik alléén heb haar gekend zonder masker, het gelaat vertrokken door paniek en hysterie, een jammerlijk bros en sprok wezen dat, zoals ik, tot een minderheid behoorde en daaronder lijden moest. Wanneer er over haar wordt gesproken - er is reeds om haar gedachtenis een zoeterig flepse legende aan 't groeien - dan kan ik steeds naar waarheid zeggen dat zij als een grande dame geleefd heeft en ook zo is gestorven, roekeloos zich zelf bevestigend tot in de dood.
Het gebeurt me vaak, bij het verlaten van het Instituut, dat ik, zoals de blinde meisjes, vertederd de wang aanraak die ik eens heb geslagen.