Het huis(1925)–Marnix Gijsen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Met mijn erfoom in de bankkluis Hij is mijn erfoom. Hij is al oud. Hij is wel goed, maar zijn woord slaat koud als wrokkig spijt, als koelen haat. Wij gingen samen naar de bank. De stemmen der trams waren lief gezang voor mij, want ik was verliefd en blij als een jong vrouwtje in een heel nieuw huis. De lichten schrilden fel in de kluis. Met metalen geruisch week open de wand. Zijn magere hand gaf me de waarden. - Ik telde ze na. Hij zei dan romantisch: ‘Ik sterf weldra....’ Hij knipte coupons. Ik schikte ze dan. Er was een leed, dat ik niet zeggen kan. Er hingen gedachten als vlaggen in regen. Hij hoestte en liet me juweelen wegen. Hij zei me legaten. Ik zag zijn haar. Het was zoo grijs en zoo moe voorwaar! Hij toonde me diep in gedachten zijn testament. Zijn hand had de vale kleur van cement. Hij was de Pharao, die zijn graf bezocht, vóór dat de pyramide, afgewrocht, [pagina 41] [p. 41] sneed haar hoek in den horizont. Hij sprak geen woord. Zijn zure mond was recht en toe. Hij zette moe zijn voet op d'ijzeren treden als een zware spa. Ik ging hem schier weenende achterna. Vorige Volgende