Het huis(1925)–Marnix Gijsen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Conflict Eens zal de man, die dan mijn zoon zal zijn, met open handen voor mijn stilte staan. Zijn oogen zullen wondre vragen zijn. Zijn voeten hunker nieuwen weg te gaan Zijn stem zal klinken als een blij' bazuin: ‘Gij gaaft me waarheid die me leugen bleek. Ik wil in verre streek mijn nieuw geloof: een zonbelichte lentetuin, gaan zoeken. Hef nu de wonderklamme doeken van uwe liefde weg. Bezie den man die voor u staat en wil niet dat hij zonder uwen zegen door het leven gaat’. Hij zal m'n angstig oog aanschouwen, of ik mijn hand tot beê ging vouwen, m'n grijze haren boog. En, zal hij zelf zijn handen vouwen, geknielde knie zijn eerlijk woord berouwen, dan zal ik slaan om deze laffe pijn zijn blij gebruind aanschijn, maar voor hem knielen, op m'n zachtste toon hem vragen: ‘Zegen nu gij mijn grijze haren, o gij, mijn beter hart: mijn Zoon’. Vorige Volgende