Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen
(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij
[Folio X4v]
| |
is van nooden.
2 Sijn huis, en haaf, en rijkdom groejen,
En sijne deugd zal eeuwig bloejen.
d'Oprechten acht God gunste waardig,
Het licht zal hen in 't donker rijsen;
Hy zal genaadig sich bewijsen,
Hy is barmhertig, en rechtvaardig.
3 't Gaat wel dien man, en al den geenen
Dien sich ontfermt, en uit wil leenen:
Met recht beschikt hy sijne saaken;
Hy wankelt niet: die 't recht betrachte
Staat eeuwig vast in Gods gedachte;
Geen ongeluk zal hem genaaken.
4 Hy zal geen quaad geruchte vreesen,
Sijn hert is vast, en blijft in weesen,
Betrouwt sich op den Heer, in 't lij'en.
Sijn hert, wel ondersteunt met krachten,
Zal nimmer vreesen, noch versmachten,
Tot dat hy siet op sijn partyen.
5 Hy strooit geduurig, met ontfarmen,
En geeft zo van sijn goed den armen:
Sijn deugd bestaat in eeuwigheeden.
God sterkt den hoorn van sijn vermoogen,
Hy zal sijn hooft, in eer, verhoogen,
En hem met heerlikheid bekleeden.
6 De goddeloose zal vergrimmen,
Als hy de vroome dus siet klimmen,
En hun geluk zal hem verdrieten:
Hy zal op sijne tanden bijten,
| |
[Folio X5r]
| |
En smelten weg, zo zal't hem spijten
Wanneer sijn wensch hem zal ontschieten.
|
|