Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Cx. Psalm. DE Heer heeft dus tot mijnen Heer gesprooken, Sit op uw throon, ter rechter-hand van my, Tot ik de magt uws vyands heb verbrooken, Op dat hun nek voor u ten voetbank zy. 2 Uit Zion zal de Heer, in alle landen, Den scepter van uw sterkte, senden uit, En seggen, heerscht in 't midden der vyanden, Die ik geheel in uwe magt besluit. 3 Uw eigen volk zal seer gewillig weesen, Ten daag' uws heirs, in heilig ziel-cieraad: Den dauw uws jeugds zal dan zijn opgereesen, Gebooren uit den vroegen daageraad. 4 De Heere heeft, in heiligheid, geswooren, En 't zal [Folio X3v] [fol. X3v] hem niet berouwen, t'een'ger tijd, Gy zijt een eeuwig Priester uitverkooren, Na d'ordening Melchisedeks gewijd. 5 De Heer zal aan uw rechter-hand sich stellen, En onder u doen vallen, in den slag, De Kooningen en alle sijn rebellen, Ten daage van sijn toorn, dien grooten dag! 6 Dan zal hy ook het heidensch volk gaan richten, En maaken 't land vol dooden oover-al: Voor hem zal 't hooft eens grooten landschaps swichten, Die hy verslaan, en brengen zal ten val. 7 Hy self zal op den weg (wie kan 't beseffen?) Verneedert moeten drinken uit de beek: Dies zal hy ook het hooft om hoog we'er heffen, Na 't strijden daar sijn vyands magt besweek. Vorige Volgende